Bevrijdingskrant
Geachte mede-dorpsgenoten
Voor u ligt een speciale krant, gemaakt in het kader van onze viering van 80 jaar vrijheid in Vught, Helvoirt en Cromvoirt. Een vrijheid die niet vanzelfsprekend is. Dat merkten onze (voor)ouders vierentachtig jaar geleden toen de Duitsers ons land innamen. Vierenhalf jaar lang konden zij niet in vrijheid leven. Maar ook nu is vrijheid nog niet vanzelfsprekend. Dat kunnen we zien op verschillende plekken in de wereld en kunnen we vernemen van de vluchtelingen, die hier zijn gekomen om hun oorlog te ontvluchten.
Omdat die vrijheid niet vanzelfsprekend is, blijft het belangrijk dit te vieren en te herdenken. En dat doen we in deze periode met als hoogtepunt het weekend van 26 en 27 oktober. Op deze data werden onze dorpen bevrijd door de geallieerden. We herdenken de slachtoffers, die toen vielen en vieren de vrijheid, die we terugkregen. Eerder vierden we dat nog samen met onze bevrijders, maar dat is helaas niet meer mogelijk. Uiteraard zijn wij deze dagen bij hen in onze gedachten. Dankzij hen kunnen wij immers nu dit feest meemaken. Ik nodig u dan ook allen uit om daar aan deel te nemen. De opgestelde agenda laat zien, wat er dit weekend allemaal te doen is en ik roep u op samen met uw dorpsgenoten de vrijheid te vieren.
Ook de verhalen in deze krant kan ik u van harte aanbevelen. Verhalen van dorpsgenoten, die nog ooggetuige waren van de oorlog, die tachtig jaar geleden gelukkig eindigde. Daarnaast ook verhalen van mede-dorpsgenoten, die op allerlei manieren proberen om die periode te blijven herdenken. Tenslotte verhalen van jonge mensen, die zich eveneens bezig houden met het thema vrijheid. Zo vormen alle verhalen een brug van het verleden, via het heden, naar de toekomst. Een brug, die past bij het motto van de Brabantse herdenking: Brug naar Vrijheid.
Met vriendelijke groet,
R.J. van de Mortel,
burgemeester
Omdat die vrijheid niet vanzelfsprekend is, blijft het belangrijk dit te vieren en te herdenken. En dat doen we in deze periode met als hoogtepunt het weekend van 26 en 27 oktober. Op deze data werden onze dorpen bevrijd door de geallieerden. We herdenken de slachtoffers, die toen vielen en vieren de vrijheid, die we terugkregen. Eerder vierden we dat nog samen met onze bevrijders, maar dat is helaas niet meer mogelijk. Uiteraard zijn wij deze dagen bij hen in onze gedachten. Dankzij hen kunnen wij immers nu dit feest meemaken. Ik nodig u dan ook allen uit om daar aan deel te nemen. De opgestelde agenda laat zien, wat er dit weekend allemaal te doen is en ik roep u op samen met uw dorpsgenoten de vrijheid te vieren.
Ook de verhalen in deze krant kan ik u van harte aanbevelen. Verhalen van dorpsgenoten, die nog ooggetuige waren van de oorlog, die tachtig jaar geleden gelukkig eindigde. Daarnaast ook verhalen van mede-dorpsgenoten, die op allerlei manieren proberen om die periode te blijven herdenken. Tenslotte verhalen van jonge mensen, die zich eveneens bezig houden met het thema vrijheid. Zo vormen alle verhalen een brug van het verleden, via het heden, naar de toekomst. Een brug, die past bij het motto van de Brabantse herdenking: Brug naar Vrijheid.
Met vriendelijke groet,
R.J. van de Mortel,
burgemeester
'Als je samen zo'n oorlog meemaakt, schept dat toch een band'
Vughtenaar Dick Blom (90) was bijna zes toen de oorlog begon. Hij woonde in die tijd aan de Wilhelminalaan, tijdens de oorlog omgedoopt in Esdoornlaan. Hij heeft nog veel herinneringen aan die oorlogsjaren.
“Met de inval van het Duitse leger, was de tweede wereldoorlog een feit en werd mijn vader als beroepsmilitair per direct opgeroepen en namen we midden in de nacht afscheid. Mijn moeder bleef met zes kinderen achter. Na een spannende, onzekere tijd kwam het verlossende bericht dat hij in Londen was beland. Ik mocht daar met niemand over praten.”
Dick zag met zijn vrienden Sjors Barteling en Herman Hogenbosch de Duitse militairen Vught binnen marcheren. “Enkele huizen werden door de officieren bezet. Zelf werden we daarvoor gespaard. Onze buren, een doof echtpaar, moesten plaatsmaken voor Betje Wery. Zij bleek later voor de Duitsers te spioneren en haar feesten met Duitse officieren waren berucht. Na de oorlog werd ze tot een lange gevangenisstraf veroordeeld.”
Dick was altijd op pad met zijn vrienden Sjors en Herman. “We gingen ondanks de oorlog gewoon door met kind zijn. Het was voor ons een spannende, soms zelfs leuke tijd. In en rond de kazerne stalen wij munitie en haalden daar gevaarlijke stunts mee uit. Er is nooit echt iets fout gegaan. Op straat speelden we bijna dagelijks soldaatje, net als de grote mensen. Echt gebrek aan eten hadden we ook niet en met mijn vader in Engeland zorgde het Rode Kruis zo nu en dan voor een welkome verrassing.”
In de Wilhelminalaan woonden ook enkele Joodse gezinnen. “Van de drie Joodse gezinnen waren de familie Hertzberger en Broere gemengd Joods en werden toen nog gespaard. De familie Trompetter werd wel gearresteerd en naar een vernietigingskamp gedeporteerd. Voor het huis werd later een struikelsteen onthuld. Daar ben ik toen bij geweest en dat zorgde ervoor dat er toch wel weer het een en ander boven kwam. Ik zie Hansje en Nico nog steeds voor me. Na de oorlog drong het pas langzaam door wat er gebeurd was en dat was anders dan ons was voorgespiegeld. Bij de familie Broere thuis mochten wij nooit spelen. Later bleek dat Joodse familie van moeders kant boven ondergedoken zat. De familie Broere is vrij snel na de oorlog naar Israël geëmigreerd. Dat was voor hun het land van de toekomst.”
Het gezin van Dick was protestants. “In onze straat was een katholieke school, maar wij zaten op de openbare school in de Versterstraat. Daar kwamen de colonnes gevangenen van en naar Kamp Vught langs. Op ons schoolplein moesten ze wachten voor ze naar de trein gingen. Wij mochten dat niet zien, dus de gordijnen waren de hele dag dicht. Later kregen we les in een café wat verder weg, zodat we hier niets meer van mee zouden krijgen.”
“Met de inval van het Duitse leger, was de tweede wereldoorlog een feit en werd mijn vader als beroepsmilitair per direct opgeroepen en namen we midden in de nacht afscheid. Mijn moeder bleef met zes kinderen achter. Na een spannende, onzekere tijd kwam het verlossende bericht dat hij in Londen was beland. Ik mocht daar met niemand over praten.”
Dick zag met zijn vrienden Sjors Barteling en Herman Hogenbosch de Duitse militairen Vught binnen marcheren. “Enkele huizen werden door de officieren bezet. Zelf werden we daarvoor gespaard. Onze buren, een doof echtpaar, moesten plaatsmaken voor Betje Wery. Zij bleek later voor de Duitsers te spioneren en haar feesten met Duitse officieren waren berucht. Na de oorlog werd ze tot een lange gevangenisstraf veroordeeld.”
Dick was altijd op pad met zijn vrienden Sjors en Herman. “We gingen ondanks de oorlog gewoon door met kind zijn. Het was voor ons een spannende, soms zelfs leuke tijd. In en rond de kazerne stalen wij munitie en haalden daar gevaarlijke stunts mee uit. Er is nooit echt iets fout gegaan. Op straat speelden we bijna dagelijks soldaatje, net als de grote mensen. Echt gebrek aan eten hadden we ook niet en met mijn vader in Engeland zorgde het Rode Kruis zo nu en dan voor een welkome verrassing.”
In de Wilhelminalaan woonden ook enkele Joodse gezinnen. “Van de drie Joodse gezinnen waren de familie Hertzberger en Broere gemengd Joods en werden toen nog gespaard. De familie Trompetter werd wel gearresteerd en naar een vernietigingskamp gedeporteerd. Voor het huis werd later een struikelsteen onthuld. Daar ben ik toen bij geweest en dat zorgde ervoor dat er toch wel weer het een en ander boven kwam. Ik zie Hansje en Nico nog steeds voor me. Na de oorlog drong het pas langzaam door wat er gebeurd was en dat was anders dan ons was voorgespiegeld. Bij de familie Broere thuis mochten wij nooit spelen. Later bleek dat Joodse familie van moeders kant boven ondergedoken zat. De familie Broere is vrij snel na de oorlog naar Israël geëmigreerd. Dat was voor hun het land van de toekomst.”
Het gezin van Dick was protestants. “In onze straat was een katholieke school, maar wij zaten op de openbare school in de Versterstraat. Daar kwamen de colonnes gevangenen van en naar Kamp Vught langs. Op ons schoolplein moesten ze wachten voor ze naar de trein gingen. Wij mochten dat niet zien, dus de gordijnen waren de hele dag dicht. Later kregen we les in een café wat verder weg, zodat we hier niets meer van mee zouden krijgen.”
Dicks oudere broer ging op een gegeven moment studeren in Amsterdam. “Tot hij zich moest melden om in Duitsland te gaan werken, maar dat deed hij niet. Mijn moeder was ondertussen gezegd dat ze als gijzelaar gevangenen genomen zou worden als mijn broer zich niet zou melden. Ze had altijd een koffer klaarstaan voor het geval ze haar zouden komen halen. Tot iemand mijn broer tussen de gevangenen naar Kamp Vught zag lopen. Ze hadden hem in Amsterdam betrapt en gearresteerd. Dat was wel een angstige tijd. Mijn zwager, toen nog het vriendje van mijn zus, zat in het verzet. Op weg naar het transport naar Duitsland heeft hij mijn broer helpen ontsnappen. Die ging daarna naar Friesland om onder te duiken. Later kwamen wel een oom en tante in huis wonen. Zij woonden in Zeeland, maar dat werd onder water gezet om de geallieerden tegen te houden. Zij moesten hun huis uit en kwamen bij ons wonen.”
De bevrijding wachtten de bewoners van Vught grotendeels af in schuilkelders. “Wij mochten schuilen in de kelder van de katholieke school bij ons in de straat. Op een gegeven moment zagen we de geallieerden binnentrekken. Dat waren Polen, Engelsen en Schotten. Een van die Polen kwam ook wel eens bij ons thuis. Volgens mij probeerde hij bevriend te raken met mijn oudste zus. Na de oorlog kwam mijn vader ook weer snel thuis. Ik kende hem na al die jaren niet meer terug. Hij moest echter meteen door naar Den Haag om daar de boel mee op te zetten. Wij zijn toen met het hele gezin verhuisd, maar ik heb wel altijd contact gehouden met Vught. Toen ik later in dienst moest, kwam ik weer in Vught terecht. ’s Avonds sloop ik weg uit de kazerne om bij Sjors en Herman op bezoek te gaan. We hebben altijd contact gehouden. Herman is enkele jaren geleden overleden, maar met Sjors ben ik nog steeds bevriend. Als je samen zo’n oorlog meemaakt, schept dat toch een band.”
De bevrijding wachtten de bewoners van Vught grotendeels af in schuilkelders. “Wij mochten schuilen in de kelder van de katholieke school bij ons in de straat. Op een gegeven moment zagen we de geallieerden binnentrekken. Dat waren Polen, Engelsen en Schotten. Een van die Polen kwam ook wel eens bij ons thuis. Volgens mij probeerde hij bevriend te raken met mijn oudste zus. Na de oorlog kwam mijn vader ook weer snel thuis. Ik kende hem na al die jaren niet meer terug. Hij moest echter meteen door naar Den Haag om daar de boel mee op te zetten. Wij zijn toen met het hele gezin verhuisd, maar ik heb wel altijd contact gehouden met Vught. Toen ik later in dienst moest, kwam ik weer in Vught terecht. ’s Avonds sloop ik weg uit de kazerne om bij Sjors en Herman op bezoek te gaan. We hebben altijd contact gehouden. Herman is enkele jaren geleden overleden, maar met Sjors ben ik nog steeds bevriend. Als je samen zo’n oorlog meemaakt, schept dat toch een band.”
'Ik kende geen gevaar en vond het gezellig in de schuilkelder'
De 84-jarige Liesbeth Sidler was nog erg jong toen de oorlog eindigde. Toch heeft ze nog herinneringen aan die tijd, toen ze in de Dorpsstraat woonde.
“Wij schuilden in de kelder van de slagerij Van Leusden. Daar waren drie grote kelders en opa van Leusden liet iedereen zonder kelder bij hem schuilen. Wij hadden zelf wel een kelder, maar die stond helemaal vol met weckpotten en daar pasten we niet meer in. Ik herinner me nog dat ik het leuk vond als we de kelder ingingen. Als kind kende ik natuurlijk geen gevaar en ik vond het gezellig in de kelder, zo allemaal bij elkaar. Soms sliepen we er ook, op matjes op de grond. We hadden toen allemaal grote gezinnen en zaten met wel 77 mensen in die kelder. Mede hierdoor hebben we in de straat ook na de oorlog allemaal een hechte band gehouden. Nu hebben we nog steeds contact met elkaar, al is de groep wel flink kleiner geworden.”
Het eten werd geregeld door de gezusters Van Roosmalen. “Zij hadden een chocolateriewinkel en zorgden er steeds voor dat er gekookt werd als we in de kelder zaten. Dat deden ze in een kleine aparte ruimte van de kelder op een gasstel. Pater de Greeve zat soms ook in de kelder. Hij was vanuit Haarlem op bezoek gekomen in Vught bij mijn opa, Jaap Hannema. Door de hevige gevechten kon hij niet meer terug. Het was zijn idee om na de oorlog muurschilderingen in de kelder te laten maken, als dank aan de familie Van Leusden. Deze schilderingen zijn gemaakt door Jan Vaessen, hij was getrouwd met een nicht van Pater de Greeve. De muurschilderingen zijn er nog steeds in de kelder aanwezig en mogen nooit meer weg.”
Vanuit de kelder zag ze ook de grote brand in de woning van de dominee. “De pastorie van de hervormde kerk was in de Dorpsstraat. Daar viel een granaat op en toen brak er een grote brand uit. Vanuit de raampjes in de kelder zagen wij de brand. Van het pand bleef niet veel over en later gingen we daar spelen, al mocht dat eigenlijk niet.”
Van de bevrijding zelf weet Sidler niet veel meer. “Maar na de oorlog had Ferd Pijnenburg van de lampenwinkel een grote arend en leeuw gemaakt voor op een praalwagen. Dat was voor het bevrijdingsfeest. Rondom de praalwagen waren meisjes uit de straat bruidje die langs de praalwagen liepen.” Verder was Liesbeth nog te jong om zich er veel van te herinneren. Wel weet ze nog dat de leeuw heel lang in de tuin van Pijnenburg heeft gestaan.”
Dankzij de huidige eigenaar van de kelder, kan deze bij speciale gelegenheden nog bezocht worden. Zoals nu tijdens de herdenking van tachtig jaar bevrijding. Liesbeth mag dan rondleidingen in de kelder geven, waarbij de bezoekers de muurschilderingen kunnen bekijken.
“Wij schuilden in de kelder van de slagerij Van Leusden. Daar waren drie grote kelders en opa van Leusden liet iedereen zonder kelder bij hem schuilen. Wij hadden zelf wel een kelder, maar die stond helemaal vol met weckpotten en daar pasten we niet meer in. Ik herinner me nog dat ik het leuk vond als we de kelder ingingen. Als kind kende ik natuurlijk geen gevaar en ik vond het gezellig in de kelder, zo allemaal bij elkaar. Soms sliepen we er ook, op matjes op de grond. We hadden toen allemaal grote gezinnen en zaten met wel 77 mensen in die kelder. Mede hierdoor hebben we in de straat ook na de oorlog allemaal een hechte band gehouden. Nu hebben we nog steeds contact met elkaar, al is de groep wel flink kleiner geworden.”
Het eten werd geregeld door de gezusters Van Roosmalen. “Zij hadden een chocolateriewinkel en zorgden er steeds voor dat er gekookt werd als we in de kelder zaten. Dat deden ze in een kleine aparte ruimte van de kelder op een gasstel. Pater de Greeve zat soms ook in de kelder. Hij was vanuit Haarlem op bezoek gekomen in Vught bij mijn opa, Jaap Hannema. Door de hevige gevechten kon hij niet meer terug. Het was zijn idee om na de oorlog muurschilderingen in de kelder te laten maken, als dank aan de familie Van Leusden. Deze schilderingen zijn gemaakt door Jan Vaessen, hij was getrouwd met een nicht van Pater de Greeve. De muurschilderingen zijn er nog steeds in de kelder aanwezig en mogen nooit meer weg.”
Vanuit de kelder zag ze ook de grote brand in de woning van de dominee. “De pastorie van de hervormde kerk was in de Dorpsstraat. Daar viel een granaat op en toen brak er een grote brand uit. Vanuit de raampjes in de kelder zagen wij de brand. Van het pand bleef niet veel over en later gingen we daar spelen, al mocht dat eigenlijk niet.”
Van de bevrijding zelf weet Sidler niet veel meer. “Maar na de oorlog had Ferd Pijnenburg van de lampenwinkel een grote arend en leeuw gemaakt voor op een praalwagen. Dat was voor het bevrijdingsfeest. Rondom de praalwagen waren meisjes uit de straat bruidje die langs de praalwagen liepen.” Verder was Liesbeth nog te jong om zich er veel van te herinneren. Wel weet ze nog dat de leeuw heel lang in de tuin van Pijnenburg heeft gestaan.”
Dankzij de huidige eigenaar van de kelder, kan deze bij speciale gelegenheden nog bezocht worden. Zoals nu tijdens de herdenking van tachtig jaar bevrijding. Liesbeth mag dan rondleidingen in de kelder geven, waarbij de bezoekers de muurschilderingen kunnen bekijken.
'De kok van de Duitse officieren maakte stiekem eten voor ons'
De Cromvoirtse Marijke Krijbolder – de Lange (87) woonde tijdens de oorlog aan de Iepenhoeve, dicht bij Kamp Vught. Hun huis werd gevorderd door de Duitsers. De oorlogsjaren hebben veel indruk op haar gemaakt.
“Op een zondagochtend gingen we zoals gewoonlijk wandelen in het bos. Ik weet nog dat ik toen ineens wachthuisjes zag staan. We kregen toen van Duitse soldaten te horen dat we nooit meer achter de dijk mochten komen. We hebben verder ook niets meer meegekregen van het kamp. Alleen was er op een keer een ontsnapte gevangene op ons terrein. Dat was wel eng, want hij werd achtervolgd door soldaten met bloedhonden.”
Op een gegeven moment werd hun huis gevorderd door hogere officieren. “We mochten wel in ons huis blijven wonen, maar op de bovenverdieping. Daar hadden we één grote kamer. In onze tuin maakten ze een schuilkelder. Ze hadden mij geïnstrueerd dat als we naar de schuilkelder moesten, dat ik dan mijn jongste broertje uit bed moest halen en een pan op mijn hoofd moest zetten tegen eventuele scherven. Aan het einde van de oorlog hebben we wel eens in die kelder gezeten, samen met de buren.”
Ook de lagere school werd op een gegeven moment gevorderd. “Daarna kregen we les in de stal van Gradje de Bever aan de Deutersestraat. Die hadden ze helemaal schoongemaakt. Dat maakte wel indruk. De V1’s vond ik akelig. Als ze overvlogen, maakten ze een zoemend geluid. Maar als dat geluid stopte, lieten ze een bom vallen. Er is er wel eens een in Cromvoirt gevallen. Als mijn moeder zo’n V1 hoorde, bad ze altijd ‘onze lieve vrouwke, gift hem nog een douwke’. Gelukkig zijn er in Cromvoirt niet veel slachtoffers gevallen door de oorlog. Wel is een Cromvoirtse soldaat omgekomen, Van der Bruggen. Zijn graf ligt hiernaast op het kerkhof en daar worden nog steeds ieder jaar bloemen gelegd.”
Krijbolder merkte dat niet alle Duitsers onaardig waren. “Met de kok van de Duitse officieren hadden we een goede band. Hij heette Jacob en maakte stiekem ook voor ons eten klaar. Ik weet nog dat hij voor de officieren iedere dag verse advocaat moest maken. De beker van Jacob hebben we nog jarenlang bewaard, maar we hebben na de oorlog geen contact meer met hem gehad. Een andere Duitser trok ons, toen we een keer buiten waren, opeens in het kolenhok. Hij had gezien dat er granaten aankwamen. Hij haalde een foto van zijn gezin tevoorschijn en zei dat hij zelf ook een vrouw en kind had. Hij wilde niet dat wij geraakt werden.”
Slecht hadden ze het niet, ondanks de oorlog. “We hadden een boerenbedrijf met meerdere gebouwen. Mijn vader maakte stiekem zelf kaas en brood. Dat kwamen andere mensen dan halen in speciale jassen zodat de Duitsers het niet merkten. We hadden, ook dankzij Jacob, nooit honger. Mijn ouders zaten niet echt in het verzet, maar mijn vader heeft wel geweigerd om een van zijn gebouwen aan een NSB’er te verhuren. Toen kwam die man ineens met een wapen bij ons verhaal halen. Mijn vader is toen snel door het raam aan de achterkant naar buiten gesprongen om zich te verschuilen.”
Ondanks de oorlog, ging het gewone leven ook door. De kerk was voor de Cromvoirtenaren een plek waar alles gewoon doorging. “Ik heb daar nog mijn eerste communie gedaan. Mijn moeder had met kunst en vliegwerk een lap stof kunnen bemachtigen voor mijn jurk. ’s Ochtends keek mijn moeder altijd naar de kerk om op de torenklok te kijken hoe laat het was. Tot de toren opeens weg was. Hij was ’s nachts opgeblazen door de Duitsers. Wij hadden daar niets van gemerkt, omdat we wat verder weg woonden. Daarna werden de diensten in de oude molen gehouden, waar een grote ruimte was voor de maalderij.”
“Op een zondagochtend gingen we zoals gewoonlijk wandelen in het bos. Ik weet nog dat ik toen ineens wachthuisjes zag staan. We kregen toen van Duitse soldaten te horen dat we nooit meer achter de dijk mochten komen. We hebben verder ook niets meer meegekregen van het kamp. Alleen was er op een keer een ontsnapte gevangene op ons terrein. Dat was wel eng, want hij werd achtervolgd door soldaten met bloedhonden.”
Op een gegeven moment werd hun huis gevorderd door hogere officieren. “We mochten wel in ons huis blijven wonen, maar op de bovenverdieping. Daar hadden we één grote kamer. In onze tuin maakten ze een schuilkelder. Ze hadden mij geïnstrueerd dat als we naar de schuilkelder moesten, dat ik dan mijn jongste broertje uit bed moest halen en een pan op mijn hoofd moest zetten tegen eventuele scherven. Aan het einde van de oorlog hebben we wel eens in die kelder gezeten, samen met de buren.”
Ook de lagere school werd op een gegeven moment gevorderd. “Daarna kregen we les in de stal van Gradje de Bever aan de Deutersestraat. Die hadden ze helemaal schoongemaakt. Dat maakte wel indruk. De V1’s vond ik akelig. Als ze overvlogen, maakten ze een zoemend geluid. Maar als dat geluid stopte, lieten ze een bom vallen. Er is er wel eens een in Cromvoirt gevallen. Als mijn moeder zo’n V1 hoorde, bad ze altijd ‘onze lieve vrouwke, gift hem nog een douwke’. Gelukkig zijn er in Cromvoirt niet veel slachtoffers gevallen door de oorlog. Wel is een Cromvoirtse soldaat omgekomen, Van der Bruggen. Zijn graf ligt hiernaast op het kerkhof en daar worden nog steeds ieder jaar bloemen gelegd.”
Krijbolder merkte dat niet alle Duitsers onaardig waren. “Met de kok van de Duitse officieren hadden we een goede band. Hij heette Jacob en maakte stiekem ook voor ons eten klaar. Ik weet nog dat hij voor de officieren iedere dag verse advocaat moest maken. De beker van Jacob hebben we nog jarenlang bewaard, maar we hebben na de oorlog geen contact meer met hem gehad. Een andere Duitser trok ons, toen we een keer buiten waren, opeens in het kolenhok. Hij had gezien dat er granaten aankwamen. Hij haalde een foto van zijn gezin tevoorschijn en zei dat hij zelf ook een vrouw en kind had. Hij wilde niet dat wij geraakt werden.”
Slecht hadden ze het niet, ondanks de oorlog. “We hadden een boerenbedrijf met meerdere gebouwen. Mijn vader maakte stiekem zelf kaas en brood. Dat kwamen andere mensen dan halen in speciale jassen zodat de Duitsers het niet merkten. We hadden, ook dankzij Jacob, nooit honger. Mijn ouders zaten niet echt in het verzet, maar mijn vader heeft wel geweigerd om een van zijn gebouwen aan een NSB’er te verhuren. Toen kwam die man ineens met een wapen bij ons verhaal halen. Mijn vader is toen snel door het raam aan de achterkant naar buiten gesprongen om zich te verschuilen.”
Ondanks de oorlog, ging het gewone leven ook door. De kerk was voor de Cromvoirtenaren een plek waar alles gewoon doorging. “Ik heb daar nog mijn eerste communie gedaan. Mijn moeder had met kunst en vliegwerk een lap stof kunnen bemachtigen voor mijn jurk. ’s Ochtends keek mijn moeder altijd naar de kerk om op de torenklok te kijken hoe laat het was. Tot de toren opeens weg was. Hij was ’s nachts opgeblazen door de Duitsers. Wij hadden daar niets van gemerkt, omdat we wat verder weg woonden. Daarna werden de diensten in de oude molen gehouden, waar een grote ruimte was voor de maalderij.”
Van de bevrijding zelf weet Krijbolder niet veel meer. “Ik weet nog wel dat er feest was in het dorp en dat er een optocht werd gehouden waarin wij ook meeliepen. Ik herinner me ook goed dat we op een gegeven moment ’s ochtend beneden kwamen en er allemaal soldaten in de hal lagen te slapen. Dat waren de Engelsen, maar die zijn niet lang gebleven. Wel hadden we na de oorlog nog een tijd lang iemand in huis wonen. Eerst was dat Jozef, een Nederlandse jongen die met een Duitse was getrouwd en in Duitsland woonde. Hij moest naar het Oostfront maar deserteerde en werd gevangen gezet in Kamp Vught. Na de oorlog kon hij niet meer terug naar Duitsland omdat hij niet de juiste papieren had. hij heeft hier enige tijd gewoond en hielp mijn vader op de boerderij.”
Later kwam er nog een gast. “Dat was Herman. Hij was de zoon van een NSB’er die in het interneringskamp vastzat en nergens kon wonen. Dat was geen onaardige jongen. Hij heeft ons nog jarenlang kerstkaarten gestuurd. In die tijd kwamen er ook weleens groepjes gevangenen van het interneringskamp bij ons op het land werken onder begeleiding van Engelse soldaten. Mijn moeder kookte dan soep of maakte stamppot voor ze, zodat ze een keer een echte goede maaltijd hadden. Ik ben wel eens naast zo’n soldaat op de dijk gaan zitten. We konden niet praten, want we verstonden elkaar niet, maar ik vond het erg interessant.”
Hoewel de oorlog veel indruk heeft gemaakt, heeft ze er geen trauma aan overgehouden. “Het heeft wel altijd mijn interesse gehad en daarom ben ik later ook vrijwilligerswerk gaan doen in Nationaal Monument Kamp Vught. Daar deed ik van alles en dat heb ik twintig jaar gedaan. Kinderen die daar kwamen vonden het heel erg interessant als ik vertelde dat ik de oorlog had meegemaakt. Ze hadden er eigenlijk veel eerder een monument van moeten maken. Ik ga nog steeds naar de herdenkingen toe. Dan zie ik mijn oud-collega’s en op zo’n dag voer je vaak ook mooie gesprekken.
Later kwam er nog een gast. “Dat was Herman. Hij was de zoon van een NSB’er die in het interneringskamp vastzat en nergens kon wonen. Dat was geen onaardige jongen. Hij heeft ons nog jarenlang kerstkaarten gestuurd. In die tijd kwamen er ook weleens groepjes gevangenen van het interneringskamp bij ons op het land werken onder begeleiding van Engelse soldaten. Mijn moeder kookte dan soep of maakte stamppot voor ze, zodat ze een keer een echte goede maaltijd hadden. Ik ben wel eens naast zo’n soldaat op de dijk gaan zitten. We konden niet praten, want we verstonden elkaar niet, maar ik vond het erg interessant.”
Hoewel de oorlog veel indruk heeft gemaakt, heeft ze er geen trauma aan overgehouden. “Het heeft wel altijd mijn interesse gehad en daarom ben ik later ook vrijwilligerswerk gaan doen in Nationaal Monument Kamp Vught. Daar deed ik van alles en dat heb ik twintig jaar gedaan. Kinderen die daar kwamen vonden het heel erg interessant als ik vertelde dat ik de oorlog had meegemaakt. Ze hadden er eigenlijk veel eerder een monument van moeten maken. Ik ga nog steeds naar de herdenkingen toe. Dan zie ik mijn oud-collega’s en op zo’n dag voer je vaak ook mooie gesprekken.
'Ik vond de Loeiende sirenes en de vliegtuigen altijd angstig'
De 91-jarige Nelleke Groot Antink vond de oorlog soms een angstige tijd, met name als het luchtalarm afging. Het huis aan de Zonneheuvelstraat waar ze met haar ouders woonde, werd vernield tijdens de bevrijding.
De Vughtse komt uit een groot gezin van dertien kinderen. “Toen de oorlog uitbrak lagen we in bed en hoorden we vliegtuigen. We vonden vliegtuigen interessant dus we sprongen ons bed uit. Ik dacht parachutisten te zien springen, maar dat bleken wolken van het afweergeschut te zijn. Mijn oudste broer werd twaalf op de dag dat de oorlog uitbrak. ’s Avonds aan tafel vroeg hij aan mijn moeder of ze niet iets vergeten was. Ze was zijn verjaardag helemaal vergeten.”
Het luchtalarm vond de jonge Groot Antink het meest angstig. “Vooral in de nacht was dat verschrikkelijk. Als het alarm afging als we op school waren, moesten we op de gang op de begane grond tegen de muur aan gaan staan. Ik vond de loeiende sirenes en de vliegtuigen altijd angstig. Mijn vader zat bij de luchtbescherming en moest altijd weg als de sirenes gingen. Vanuit een ruimte onder het oude postkantoor stuurde hij dan morseberichten. Dat hij er dan niet was, vond ik extra angstig. De luchtbescherming was tijdens de oorlog zijn dagtaak. Hij had ook als enige van het gezin nog een fiets, waarmee hij naar zijn werk ging. Ook hadden we een radio, maar dat hoorde ik later pas. Die heb ik zelf niet gezien. Na de oorlog is mijn vader visiteur geworden in het interneringskamp.”
In de straat woonden geen Joodse bewoners, maar wel NSB’ers. “We wisten dat die fout zaten. Mijn zusje en haar vriendinnen hebben eens een meisje van een NSB-gezin vastgebonden aan een boom en onder gespuugd. Dat was niet netjes, maar zo werkte dat toen. Op het station zagen we soms de Joden aankomen of weggaan. We gaven ze dan stukken brood. Ik vond het eng om de gevangenen te zien. Het greep me toen nog niet echt aan, maar later wel. Op een dag zat een moeder met haar twee kinderen in de trein en die riep ‘Help me’. Ze probeerde haar dochtertjes aan ons te geven. Mijn zus liep er naar toe, maar werd door een soldaat weggeduwd. Op dat moment drong het pas echt tot me door dat het fout zat. Ook hoorde ik veel van mijn ouders. Ik deed alsof ik aan het lezen was, maar stiekem luisterde ik mee als ze praatten.
Langs het huis aan de Zonneheuvelstraat lag een droge sloot. “Daar maakten mijn vader en oudste broer een schuilkelder. Ze stalen bielzen en balken van het rangeerterrein van het station om die kelder te bouwen. Bovenop legden ze plaggen gras, maar dat was niet handig. Als we in de kelder zaten, kwam er allemaal zand en stof naar beneden. Tijdens de bevrijding zaten we ook in de schuilkelder, zelfs mijn vader. Ik weet nog dat ik niet naast mijn moeder mocht zitten, omdat ik niet de kleinste was. ‘Als ik dan maar uw schort mag vasthouden, dan is het goed.’ zei ik en dat mocht.”
De schuilkelder was op die laatste oorlogsdag hun redding. “Er was een voltreffer op ons huis, waardoor de ingang van de schuilkelder instortte. Gelukkig had mijn vader gereedschap in de schuilkelder gelegd waardoor hij ons kon uitgraven. Toen we eruit kwamen, zei een vriend, die later mijn zwager is geworden, dat we bevrijd waren. Door de voltreffer waren meerdere kippen van ons overleden en daar hebben we kippensoep van gemaakt waar we iedereen op trakteerden.”
Het huis was zodanig vernield, dat ze daar niet konden blijven. “Eerst sliepen we op de benedenverdieping, daarna gingen we naar retraitehuis Loyola. We kenden daar enkele geestelijken en daarom mochten we daar wonen. We kwamen terecht in het Zweedse badhuis, dat door de moffen op het terrein was gebouwd. De ruimte bestond uit douches, een turnhal en garderobe. Mijn vader heeft dat, samen met wat anderen, tot een tijdelijk woonhuis gemaakt. Mijn moeder noemde ons huis Judas Thaddeus, naar de heilige waar ze groot fan van was. We hebben daar uiteindelijk vijf jaar gewoond. Na die vijf jaar gingen we naar een nieuwbouwwoning aan de Van Rijckevorselstraat.”
Het hele gezin had de oorlog uiteindelijk goed doorstaan. “Wel hebben broertjes en zusjes tijdens de oorlog in het ziekenhuis gelegen. In 1942 was er een epidemie van difterie. Zes van mijn broers en zussen kwamen in het ziekenhuis terecht. Tijdens de roodvonkepidemie een jaar later, waren dat er drie. Maar gelukkig is niemand overleden. Ik vond de oorlog soms wel angstig, maar we gingen ook gewoon door met spelen en jong zijn. We hadden ook geen honger, want we kenden een boer in Gestel. We waren de laatsten op zijn ronde en als hij iets extra’s overhad, bewaarde hij dat voor ons. Uiteindelijk zijn we de oorlog goed doorgekomen.”
Artikel geschreven in samenwerking met Remonne Sars Crebolder
'Het gaat om hun gedachtegoed en niet zozeer om hun daden'
Waar de meeste mensen de oorlog ‘gewoon’ probeerden te overleven, waren er ook die hun eigen leven waagden om anderen te helpen. Harry en Lenie Holla waren zulke mensen. Hun gedachtegoed stroomt door de aderen van de hele familie, waaronder kleindochter Dorien Holla.
Harry Holla is de bekendste verzetsman uit Vught. “Maar wel met dank aan mijn oma. Zij was zijn kompas, steun en toeverlaat en vaak ook de verstandigste. Vanaf zijn studententijd had mijn opa een grote maatschappelijke betrokkenheid en gemeenschapszin. Hij was actief in verschillende (katholieke) bewegingen en debatteerde graag. Ook was hij niet bang zich uit te spreken over kwesties die hem na aan het hart lagen. Rechtvaardigheid en naastenliefde, 'het samen doen', waren belangrijk voor hem. Hij was behoorlijk idealistisch in zijn beeld van de ideale samenleving. Een aantal van die bewegingen radicaliseerden rond het begin van de oorlog en opa sprak zich daarover uit en nam afstand van dat gedachtengoed ( met name jodenhaat).
Het verzetswerk begon met kleine stapjes. Mijn opa werkte als jurist bij De Gruyter en daar werkte ook een Joodse man. Omdat mijn opa sociaal zeer actief was en ook een groot netwerk had, vroeg die collega hem om hulp. Het verzetswerk is zich daarna steeds verder gaan uitbreiden. In het begin was het vooral het verspreiden van illegale bladen en Joodse mensen helpen onderduiken. Later gingen mijn opa en oma ook zorgen voor de voedselbonnen, valse identiteitsbewijzen en financiën. Die papieren verstopte mijn oma overal in hun huis aan de Leeuwensteinlaan. In de matrassen van de kinderen, de keukenkachel en de poten van de kast. Toen Vught al bevrijd was, waren ze ook nog betrokken bij het landelijke verzet.”
Ook hadden ze in de oorlog een Joods meisje, Renée in huis. “Haar moeder was een vriendin van mijn oma en eerder overleden aan een longontsteking. Haar vader wilde met haar vluchten, maar ze werden opgepakt. Mensen van de Joodse raad hoorden hiervan en kregen voor elkaar gekregen dat ze het kind mee mochten nemen. Omdat het bij haar grootouders niet veilig was, is ze in huis gekomen bij mijn opa en oma. Die zeiden dat het een nichtje uit Indië was dat bij hun verbleef. Haar vader heeft de oorlog niet overleefd, maar Renée wel.”
Tijdens de oorlog schreef haar oma ook een dagboekje, dat later uitgegeven is. “Ze schrijft het aan haar vierde kind, vanaf de dag dat hij werd geboren, 10 september 1944 tot 8 mei 1945. Uit het dagboek blijkt hoeveel ze van de oorlog wist. Ze wist precies hoe het met de troepenbewegingen ging en ze schrijft ook over de beroemde verzetsstrijdster Jos Gemmeke, die tijdens de bevrijding van Vught een tijdje bij hun verbleef. Ook beschrijft ze hoe mijn opa in de organisatie zat die het transport van gevangenen wilde voorkomen na de ontruiming van Kamp Vught. Ze was echt volledig op de hoogte van het verzetswerk. Over haar eigen gevoel schrijft ze nauwelijks. Dat was voor hen allebei ondergeschikt.”
Dorien had een goede band met haar opa en oma. “Ik heb veel mooie gesprekken met ze gevoerd, maar eigenlijk nooit over de oorlog. Ze deden niet aan borstklopperij. Een aantal maanden geleden vond ik een doos met zo’n honderd oude liefdesbrieven die ze in verlovingstijd aan elkaar schreven. Die brieven geven een mooi beeld van de tijdsgeest, maar ze passen ook helemaal bij het beeld wat ik van ze had. Twee intelligente en liefdevolle mensen die betrokken waren bij hun medemens. Ze waren beide warm en verstandig en hadden een groot gevoel voor rechtvaardigheid.”
“Mijn opa’s motto was ‘homo justis’ wat de rechtvaardige mens betekent. Zelf vertaalde hij het echter als de gerichte mens. Hij was gericht op het juiste. Na de oorlog werd hij voorzitter van het oorlogstribunaal in Den Bosch. Hij was daarbij opvallend mild voor wat hij brood-NSB’ers noemde. Dat waren de mensen die uit lijfsbehoud voor de Duitsers werkten. Voor degenen die bewust het kwade kozen, was hij echter keihard. Hij zij ook altijd ‘Ik bestrijd niet de Duitser, maar het kwaad ín de Duitser.”
Harry Holla sprak goed Duits en ging ook op goede voet met de Duitsers om. “Mede daardoor kon hij het verzetswerk doen al is het een wonder dat hij nooit opgepakt is. Hoewel we wel wisten wat mijn opa en oma hadden gedaan, werd de omvang pas duidelijk na zijn dood. Op zijn begrafenis zat de kapel bomvol met mensen die we niet kenden, waaronder veel Joodse mensen. Die vertelden allemaal dat ze hadden het hadden overleefd dankzij opa. Toen zagen we pas de impact van hun werk.”
Tijdens die begrafenis werd het zaadje geplant voor het doorvertellen van het gedachtegoed van haar grootouders. “Mijn opa en oma waren op zich al heel bijzondere mensen. Ze waren altijd oprecht geïnteresseerd en betrokken. Mijn laatste gesprek met oma was ook heel erg bijzonder. Ze zei dat er tijdens haar leven wel heel veel veranderd was, waarop ik antwoordde: ‘Maar niet dat waar het werkelijk om gaat en dat heb ik van jou geleerd.’ En het is ook echt een erfenis die ik door wil geven.”
Volgens Dorien is het verhaal van haar opa en oma een bijzonder verhaal dat doorverteld moet worden. ‘Naar opa is een straat vernoemd in Vught en daar staat ook zijn foto op. Dat zou hij maar raar hebben gevonden. Hij zag zichzelf niet als held. En hij zou het vervelend hebben gevonden dat mijn oma er niet bij stond. Doordat ze als verzetsheld worden gezien, staan ze voor veel mensen ook verder weg. Dat woord held schept afstand. Ik vertel dan ook het liefst hun menselijke verhaal. Het gaat om hun gedachtegoed en niet zozeer om hun daden. Het waren geen heldhaftige mensen, het waren kleine dingen die tot het verzetswerk leidden. Het gaat om de manier waarop ze dachten en de keuzes die ze maakten. Dat hebben ze aan de hele familie meegegeven, en ook aan de Joodse families die ze gered hebben.”
Harry Holla is de bekendste verzetsman uit Vught. “Maar wel met dank aan mijn oma. Zij was zijn kompas, steun en toeverlaat en vaak ook de verstandigste. Vanaf zijn studententijd had mijn opa een grote maatschappelijke betrokkenheid en gemeenschapszin. Hij was actief in verschillende (katholieke) bewegingen en debatteerde graag. Ook was hij niet bang zich uit te spreken over kwesties die hem na aan het hart lagen. Rechtvaardigheid en naastenliefde, 'het samen doen', waren belangrijk voor hem. Hij was behoorlijk idealistisch in zijn beeld van de ideale samenleving. Een aantal van die bewegingen radicaliseerden rond het begin van de oorlog en opa sprak zich daarover uit en nam afstand van dat gedachtengoed ( met name jodenhaat).
Het verzetswerk begon met kleine stapjes. Mijn opa werkte als jurist bij De Gruyter en daar werkte ook een Joodse man. Omdat mijn opa sociaal zeer actief was en ook een groot netwerk had, vroeg die collega hem om hulp. Het verzetswerk is zich daarna steeds verder gaan uitbreiden. In het begin was het vooral het verspreiden van illegale bladen en Joodse mensen helpen onderduiken. Later gingen mijn opa en oma ook zorgen voor de voedselbonnen, valse identiteitsbewijzen en financiën. Die papieren verstopte mijn oma overal in hun huis aan de Leeuwensteinlaan. In de matrassen van de kinderen, de keukenkachel en de poten van de kast. Toen Vught al bevrijd was, waren ze ook nog betrokken bij het landelijke verzet.”
Ook hadden ze in de oorlog een Joods meisje, Renée in huis. “Haar moeder was een vriendin van mijn oma en eerder overleden aan een longontsteking. Haar vader wilde met haar vluchten, maar ze werden opgepakt. Mensen van de Joodse raad hoorden hiervan en kregen voor elkaar gekregen dat ze het kind mee mochten nemen. Omdat het bij haar grootouders niet veilig was, is ze in huis gekomen bij mijn opa en oma. Die zeiden dat het een nichtje uit Indië was dat bij hun verbleef. Haar vader heeft de oorlog niet overleefd, maar Renée wel.”
Tijdens de oorlog schreef haar oma ook een dagboekje, dat later uitgegeven is. “Ze schrijft het aan haar vierde kind, vanaf de dag dat hij werd geboren, 10 september 1944 tot 8 mei 1945. Uit het dagboek blijkt hoeveel ze van de oorlog wist. Ze wist precies hoe het met de troepenbewegingen ging en ze schrijft ook over de beroemde verzetsstrijdster Jos Gemmeke, die tijdens de bevrijding van Vught een tijdje bij hun verbleef. Ook beschrijft ze hoe mijn opa in de organisatie zat die het transport van gevangenen wilde voorkomen na de ontruiming van Kamp Vught. Ze was echt volledig op de hoogte van het verzetswerk. Over haar eigen gevoel schrijft ze nauwelijks. Dat was voor hen allebei ondergeschikt.”
Dorien had een goede band met haar opa en oma. “Ik heb veel mooie gesprekken met ze gevoerd, maar eigenlijk nooit over de oorlog. Ze deden niet aan borstklopperij. Een aantal maanden geleden vond ik een doos met zo’n honderd oude liefdesbrieven die ze in verlovingstijd aan elkaar schreven. Die brieven geven een mooi beeld van de tijdsgeest, maar ze passen ook helemaal bij het beeld wat ik van ze had. Twee intelligente en liefdevolle mensen die betrokken waren bij hun medemens. Ze waren beide warm en verstandig en hadden een groot gevoel voor rechtvaardigheid.”
“Mijn opa’s motto was ‘homo justis’ wat de rechtvaardige mens betekent. Zelf vertaalde hij het echter als de gerichte mens. Hij was gericht op het juiste. Na de oorlog werd hij voorzitter van het oorlogstribunaal in Den Bosch. Hij was daarbij opvallend mild voor wat hij brood-NSB’ers noemde. Dat waren de mensen die uit lijfsbehoud voor de Duitsers werkten. Voor degenen die bewust het kwade kozen, was hij echter keihard. Hij zij ook altijd ‘Ik bestrijd niet de Duitser, maar het kwaad ín de Duitser.”
Harry Holla sprak goed Duits en ging ook op goede voet met de Duitsers om. “Mede daardoor kon hij het verzetswerk doen al is het een wonder dat hij nooit opgepakt is. Hoewel we wel wisten wat mijn opa en oma hadden gedaan, werd de omvang pas duidelijk na zijn dood. Op zijn begrafenis zat de kapel bomvol met mensen die we niet kenden, waaronder veel Joodse mensen. Die vertelden allemaal dat ze hadden het hadden overleefd dankzij opa. Toen zagen we pas de impact van hun werk.”
Tijdens die begrafenis werd het zaadje geplant voor het doorvertellen van het gedachtegoed van haar grootouders. “Mijn opa en oma waren op zich al heel bijzondere mensen. Ze waren altijd oprecht geïnteresseerd en betrokken. Mijn laatste gesprek met oma was ook heel erg bijzonder. Ze zei dat er tijdens haar leven wel heel veel veranderd was, waarop ik antwoordde: ‘Maar niet dat waar het werkelijk om gaat en dat heb ik van jou geleerd.’ En het is ook echt een erfenis die ik door wil geven.”
Volgens Dorien is het verhaal van haar opa en oma een bijzonder verhaal dat doorverteld moet worden. ‘Naar opa is een straat vernoemd in Vught en daar staat ook zijn foto op. Dat zou hij maar raar hebben gevonden. Hij zag zichzelf niet als held. En hij zou het vervelend hebben gevonden dat mijn oma er niet bij stond. Doordat ze als verzetsheld worden gezien, staan ze voor veel mensen ook verder weg. Dat woord held schept afstand. Ik vertel dan ook het liefst hun menselijke verhaal. Het gaat om hun gedachtegoed en niet zozeer om hun daden. Het waren geen heldhaftige mensen, het waren kleine dingen die tot het verzetswerk leidden. Het gaat om de manier waarop ze dachten en de keuzes die ze maakten. Dat hebben ze aan de hele familie meegegeven, en ook aan de Joodse families die ze gered hebben.”
Ze voelt zich nu zelf verantwoordelijk om dat gedachtegoed ook door te geven. “Het gaat erom hoe je samenleeft zonder mensen buiten te sluiten. Hoe je je richt op het goede en zelfstandig moet blijven nadenken. Zij hebben dat toegepast in het verzet, maar het gaat om het gedachtegoed dat erachter zit. Dat is nu nog steeds relevant. Hoe ga je bijvoorbeeld om met een klasgenootje dat gepest of buiten gesloten wordt. Het voor iemand opnemen, dat is verzet. En hoe blijf je zelfstandig nadenken en maak je ruimte voor andere ideeën. Dat wil ik doorgeven. Rechtvaardigheid en vrijheid zijn twee zulke belangrijke waarden dat je daarvoor op de bres mag gaan staan als die in het geding komen. Iedereen kan die kleine dingen doen. Voor je naasten zorgen, of helpen met inclusie. Ik hoop dat mensen daarover gaan en blijven nadenken.”
'Er waren genoeg Vughtenaren die verzetsdaden pleegden'
Over de Tweede Wereldoorlog is al veel geschreven, ook in Vught. Henk Smeets (81) en Wieke Schrover (72) zijn beide historicus, lid van de werkgroep Tweede Wereldoorlog van Stichting Erfgoed Vught én redacteur van Schatten van Vught. Zij vulden al meerdere boeken en tijdschriften met hun verhalen.
De oorlogsgeschiedenis komt tot leven door verhalen in onder andere de Vughtse Historische Reeks en Schatten van Vught. Maar ook in de boeken ‘De laatste oorlogsmaanden’ en ‘De eerste oorlogsdagen’. Dat laatste boek is onlangs uitgekomen en levert weer nieuwe informatie op. “Dit nieuwe boek is heel gedetailleerd, met dank aan de goede research van Erwin Verhoeve. Ook voor ons waren er nieuwe ontdekkingen. Zo staat er onder andere te lezen dat ook de Vughtse NSB’ers werden opgeroepen om tegen de Duitsers te vechten. Zij waren ook gewoon dienstplichtig. Ook was Vught een kantelpunt in de Duitse opmars. Bij ons dorp haalde de artillerie de infanterie in en dat paste in hun strategie. Daar heeft Vught zelf niet direct iets mee te maken, maar het gebeurde wel hiér.”
In Vught zelf werd in de eerste oorlogsdagen nauwelijks gevochten, maar de militairen die in Vught gelegerd waren, hebben wel een bijdrage geleverd aan de strijd. “Eerst vochten ze in de Peel en daarna gingen ze vliegensvlug op de fiets door naar de Alblasserwaard om daar nog een keer tegen de Duitse troepen te vechten. Dat waren twee belangrijke strijdtonelen en bij beide gevechten zijn Vughtse slachtoffers gevallen. De zwaarste klap kwam voor Vught bij de bevrijding. Toen waren er wel heftige gevechten en bombardementen en daar zijn de meeste slachtoffers bij gevallen.”
Beide mannen hebben een idee voor een volgend boek. “Verzet, collaboratie en onderduiken. De keuzes die mensen maken, vinden wij het meest interessante aspect aan de oorlog. Hoe komt iemand tot een keuze om in het verzet te gaan, of juist collaborateur te worden. Het is gemakkelijk om vanuit vrijheid te zeggen wat je zou doen. Maar je kunt niet van jezelf weten wat je zou doen in zo’n situatie.”
De meeste mensen in Vught probeerden gewoon te overleven tijdens de oorlog. “Er is Vughtenaren verweten dat ze niets deden tegen het concentratiekamp, maar dat is niet waar. Wij proberen in diverse artikelen uit de doeken te doen hoe het wel zat en proberen daarmee tegenwicht te geven aan die beschuldiging. Er waren genoeg mensen die verzetsdaden pleegden, zoals het uitdelen van brood aan gevangenen en het doorgeven van briefjes. Veel konden ze echter niet doen. En deelnemen aan het verzet was iets waarmee je veel riskeerde. Bovendien was het niet altijd duidelijk. Er waren mensen die goed omgingen met de Duitsers, maar ondertussen ook in het verzet zaten. Er was bij ons geen verzetsbeweging, maar er waren wel verzetsmensen. De bekendste daarvan is Harry Holla. Met de straten vernoemd naar verzetsmensen bij Isabella, blijven ze voorgoed in ons geheugen. Hopelijk kunnen we de uitersten van verzet en collaboratie nog in een boek verwerken.”
Hoewel Smeets in de oorlog geboren is, hebben beide mannen de oorlog niet (bewust) meegemaakt. “Maar het gevoel van oorlog en onvrijheid is wel gebleven met de koude oorlog, de Vietnamoorlog en de apartheid in Zuid-Afrika.” aldus Smeets. Voor Schrover is vrijheid ook meer dan alleen het politieke begrip. “Ik ben nog opgegroeid in de tijd dat het geloof bepalend was. Toen dat veranderde, gaf het ook meer vrijheid. Het verplichte biechten en naar de kerk gaan, had grote invloed op je privéleven.” Smeets vult aan: “Het is vrijheid om zelf te mogen beslissen over doop of communie. Als je dat vroeger deed, lag je buiten de gemeenschap. Zo kon je bijna niet scheiden, zonder in armoede terecht te komen.” Voor beiden is vrijheid dan ook bovenal de mogelijkheid om je eigen keuzes te kunnen maken.
De oorlogsgeschiedenis komt tot leven door verhalen in onder andere de Vughtse Historische Reeks en Schatten van Vught. Maar ook in de boeken ‘De laatste oorlogsmaanden’ en ‘De eerste oorlogsdagen’. Dat laatste boek is onlangs uitgekomen en levert weer nieuwe informatie op. “Dit nieuwe boek is heel gedetailleerd, met dank aan de goede research van Erwin Verhoeve. Ook voor ons waren er nieuwe ontdekkingen. Zo staat er onder andere te lezen dat ook de Vughtse NSB’ers werden opgeroepen om tegen de Duitsers te vechten. Zij waren ook gewoon dienstplichtig. Ook was Vught een kantelpunt in de Duitse opmars. Bij ons dorp haalde de artillerie de infanterie in en dat paste in hun strategie. Daar heeft Vught zelf niet direct iets mee te maken, maar het gebeurde wel hiér.”
In Vught zelf werd in de eerste oorlogsdagen nauwelijks gevochten, maar de militairen die in Vught gelegerd waren, hebben wel een bijdrage geleverd aan de strijd. “Eerst vochten ze in de Peel en daarna gingen ze vliegensvlug op de fiets door naar de Alblasserwaard om daar nog een keer tegen de Duitse troepen te vechten. Dat waren twee belangrijke strijdtonelen en bij beide gevechten zijn Vughtse slachtoffers gevallen. De zwaarste klap kwam voor Vught bij de bevrijding. Toen waren er wel heftige gevechten en bombardementen en daar zijn de meeste slachtoffers bij gevallen.”
Beide mannen hebben een idee voor een volgend boek. “Verzet, collaboratie en onderduiken. De keuzes die mensen maken, vinden wij het meest interessante aspect aan de oorlog. Hoe komt iemand tot een keuze om in het verzet te gaan, of juist collaborateur te worden. Het is gemakkelijk om vanuit vrijheid te zeggen wat je zou doen. Maar je kunt niet van jezelf weten wat je zou doen in zo’n situatie.”
De meeste mensen in Vught probeerden gewoon te overleven tijdens de oorlog. “Er is Vughtenaren verweten dat ze niets deden tegen het concentratiekamp, maar dat is niet waar. Wij proberen in diverse artikelen uit de doeken te doen hoe het wel zat en proberen daarmee tegenwicht te geven aan die beschuldiging. Er waren genoeg mensen die verzetsdaden pleegden, zoals het uitdelen van brood aan gevangenen en het doorgeven van briefjes. Veel konden ze echter niet doen. En deelnemen aan het verzet was iets waarmee je veel riskeerde. Bovendien was het niet altijd duidelijk. Er waren mensen die goed omgingen met de Duitsers, maar ondertussen ook in het verzet zaten. Er was bij ons geen verzetsbeweging, maar er waren wel verzetsmensen. De bekendste daarvan is Harry Holla. Met de straten vernoemd naar verzetsmensen bij Isabella, blijven ze voorgoed in ons geheugen. Hopelijk kunnen we de uitersten van verzet en collaboratie nog in een boek verwerken.”
Hoewel Smeets in de oorlog geboren is, hebben beide mannen de oorlog niet (bewust) meegemaakt. “Maar het gevoel van oorlog en onvrijheid is wel gebleven met de koude oorlog, de Vietnamoorlog en de apartheid in Zuid-Afrika.” aldus Smeets. Voor Schrover is vrijheid ook meer dan alleen het politieke begrip. “Ik ben nog opgegroeid in de tijd dat het geloof bepalend was. Toen dat veranderde, gaf het ook meer vrijheid. Het verplichte biechten en naar de kerk gaan, had grote invloed op je privéleven.” Smeets vult aan: “Het is vrijheid om zelf te mogen beslissen over doop of communie. Als je dat vroeger deed, lag je buiten de gemeenschap. Zo kon je bijna niet scheiden, zonder in armoede terecht te komen.” Voor beiden is vrijheid dan ook bovenal de mogelijkheid om je eigen keuzes te kunnen maken.
'Ik ben er van overtuigd dat wat we hier doen, effect heeft'
Kamp Vught speelt een grote rol in de oorlogsgeschiedenis van de gemeente Vught. Onder leiding van Jeroen van den Eijnde (61) staat op deze plek nu een herinneringscentrum waar jaarlijks bijna honderdduizend bezoekers herdenken en bewustzijn creëren.
Van den Eijnde heeft altijd interesse gehad in geschiedenis. “Ik ben in Vught opgegroeid en verslond vroeger al de geschiedenisboeken met hun plaatjes in de bibliotheek. Na de middelbare school heb ik eerst op de lerarenopleiding in Tilburg gestudeerd en ben daarna geschiedenis gaan studeren aan de universiteit in Nijmegen. Ik heb daarbij nogal een ontwikkeling doorgemaakt; was ik in het begin vooral geïnteresseerd in de militaire kant van oorlog, in mijn studententijd ben ik gewetensbezwaarder geworden. Ik was geen principiële pacifist, maar was tot de conclusie gekomen dat ik geen bevel wilde krijgen om iemand te doden of zelf dat bevel moeten geven. Dit werd wel ingegeven door het kritisch beschouwen van de wereld om je heen in die studententijd, mijn opvoeding én ik denk ook doordat juist in die tijd ook indrukwekkende anti-oorlogsfilms te zien waren, zoals “Full metal jacket”. Die optelsom bracht mij op het pad van de vervangende dienstplicht.”
Die vervulde hij bij de Stichting Nationaal Monument Kamp Vught. “Dit herinneringscentrum was in april 1990 geopend en bestond tot dat moment alleen maar uit vrijwilligers. Ik klopte precies op het juiste moment aan, want er was dringend behoeft aan iemand die ging coördineren en dat ben ik gaan doen. Na zestien maanden vervangende dienstplicht ben ik vervolgens in dienst gekomen bij de stichting. Zij huurden mij twee dagen per week van de gemeente en de andere drie dagen werkte ik voor de gemeente aan het opzetten van de Vughtse Historische Reeks. Later werden dat steeds meer dagen voor de stichting.”
De interesse voor wat er in Kamp Vught gebeurde, was er al tijdens zijn opleiding in Tilburg. “In 1985 heb ik samen met medestudenten een documentaire gemaakt over Kamp Vught en heb toen ook gesproken met oud-gevangenen zoals Tineke Wibaut en Hetty Voûte. Toen ik hier kwam werken, was er alleen nog maar het crematorium met een gereconstrueerde gracht, wachttorens en een natuurstenen maquette. Er was ook een abstracte barak en er werd een verhaal verteld waarin de propaganda van Hitler centraal stond, maar ik merkte dat dat niet overkwam op het publiek. Die wilden juist weten wat hiér gebeurd was, hoe dat er allemaal uitzag en wie hier gevangen zaten.”
Van den Eijnde hield in die begintijd kantoor in de voormalige artsenkamer van het crematorium. “We waren nog niet het hele jaar open. Er waren iets meer dan 30 vrijwilligers en zevenduizend bezoekers per jaar. Het was een mooie pionierstijd. Met kleine dingen kon je al grote stappen vooruit zetten. Er kwam lijn in de rondleidingen en er werd lesmateriaal gemaakt. Ook begonnen we tentoonstellingen te maken over juist die zaken die bezoekers misten. Met weinig geld en middelen, maar met groot enthousiasme en hulp van velen. Daarom maakten we veel zelf. We hadden al snel de behoefte aan meer ruimte en kregen die aanvankelijk door elk seizoen bouwketen op het terrein te plaatsen. In 1998 hebben we een grote professionaliseringsslag gemaakt dankzij een fors hogere structurele subsidie van VWS. Ik werd toen directeur in plaats van coördinator en we kregen meer vaste medewerkers.”
Het herinneringscentrum groeide steeds verder. “We wisten na 10 jaar precies wat anders moest en kon en hebben zo in 2002, opnieuw met inzet van velen, een vernieuwd en uitgebreid professioneel herinneringscentrum neer kunnen zetten, op een dubbel zo groot terrein en met ook nog een gereconstrueerde barak erbij. Dat is de basis waar we nu nog steeds op voortborduren en het was de springplank naar verdere groei. Ons herinneringscentrum is inmiddels in 2019 weer verbouwd met een nieuwe vaste tentoonstelling en we hebben ook de enige nog authentieke barak weten te behouden (met daarin nu Barak 1b). Daarnaast hebben we de komst van historische treinwagons gerealiseerd. Inmiddels hebben we honderdvijftig vrijwilligers in plaats van dertig en afgelopen jaar hadden we een record van 88.000 bezoekers, waar we dit jaar zeker overheen gaan. Wat er op dit moment in de wereld gebeurt, maakt mensen bewust van de waarde van vrijheid. Ook zien we steeds meer internationale bezoekers.”
De basis van NM Kamp Vught is volgens Van den Eijnde ‘herdenken is nadenken’. “We willen de bezoekers op de plek waar het allemaal is gebeurd met indringende persoonlijke verhalen een ervaring meegeven waardoor ze dichter bij de gebeurtenissen en de mensen van toen komen te staan. En zo tot nadenken en inzichten komen, én moreel besef. Dat helpt mensen op het moment dat daarom wordt gevraagd, de juiste keuzes te maken, de helpende hand uit te steken en zo bij te dragen aan een betere wereld. Ik ben ervan overtuigd dat wat we hier doen, effect heeft. Het is een gelaagde geschiedenis die we vertellen, tijdens en ná de oorlog. En niet alles was pikzwart. Er zijn verhalen te vertellen en dingen gebeurd die kunnen inspireren en je tonen wat solidariteit, respect en medemenselijkheid kunnen doen. We proberen een goede balans te vinden in de manier waarop we deze verschrikkingen weergeven. Ondanks de narigheid die hier gebeurd is, is het een nalatenschap om te koesteren. Het is een rijkdom aan geschiedenis, waar we ook trots op kunnen zijn.”
Het pensioen is zo langzaam aan in het zicht aan het komen. Maar Van den Eijnde is nog niet klaar. Er zijn nog zoveel ideeën en projecten, ook in samenwerking met anderen. Bij zo’n lange tijd op één plek kun je gerust spreken van een levenswerk en hij heeft nog veel plannen. “De menselijke geest in moeilijke omstandigheden van vervolging, terreur en oorlog blijft me fascineren. Het is nog altijd niet te bevatten hoe een bevolkingsgroep systematisch uit de weg kan worden geruimd en hoe mensen op deze en andere bedreigingen kunnen reageren. Toen én nu. Waarom doen mensen wat ze doen? Waarom doet iemand enthousiast mee? En sluit een ander de gordijnen om maar niets te hoeven zien? En komt een derde juist naar buiten om met gevaar voor eigen leven dat van anderen te redden? Dáár hoop ik voor mijn pensioen nog een mooie expositie over te kunnen maken.”
Van den Eijnde heeft altijd interesse gehad in geschiedenis. “Ik ben in Vught opgegroeid en verslond vroeger al de geschiedenisboeken met hun plaatjes in de bibliotheek. Na de middelbare school heb ik eerst op de lerarenopleiding in Tilburg gestudeerd en ben daarna geschiedenis gaan studeren aan de universiteit in Nijmegen. Ik heb daarbij nogal een ontwikkeling doorgemaakt; was ik in het begin vooral geïnteresseerd in de militaire kant van oorlog, in mijn studententijd ben ik gewetensbezwaarder geworden. Ik was geen principiële pacifist, maar was tot de conclusie gekomen dat ik geen bevel wilde krijgen om iemand te doden of zelf dat bevel moeten geven. Dit werd wel ingegeven door het kritisch beschouwen van de wereld om je heen in die studententijd, mijn opvoeding én ik denk ook doordat juist in die tijd ook indrukwekkende anti-oorlogsfilms te zien waren, zoals “Full metal jacket”. Die optelsom bracht mij op het pad van de vervangende dienstplicht.”
Die vervulde hij bij de Stichting Nationaal Monument Kamp Vught. “Dit herinneringscentrum was in april 1990 geopend en bestond tot dat moment alleen maar uit vrijwilligers. Ik klopte precies op het juiste moment aan, want er was dringend behoeft aan iemand die ging coördineren en dat ben ik gaan doen. Na zestien maanden vervangende dienstplicht ben ik vervolgens in dienst gekomen bij de stichting. Zij huurden mij twee dagen per week van de gemeente en de andere drie dagen werkte ik voor de gemeente aan het opzetten van de Vughtse Historische Reeks. Later werden dat steeds meer dagen voor de stichting.”
De interesse voor wat er in Kamp Vught gebeurde, was er al tijdens zijn opleiding in Tilburg. “In 1985 heb ik samen met medestudenten een documentaire gemaakt over Kamp Vught en heb toen ook gesproken met oud-gevangenen zoals Tineke Wibaut en Hetty Voûte. Toen ik hier kwam werken, was er alleen nog maar het crematorium met een gereconstrueerde gracht, wachttorens en een natuurstenen maquette. Er was ook een abstracte barak en er werd een verhaal verteld waarin de propaganda van Hitler centraal stond, maar ik merkte dat dat niet overkwam op het publiek. Die wilden juist weten wat hiér gebeurd was, hoe dat er allemaal uitzag en wie hier gevangen zaten.”
Van den Eijnde hield in die begintijd kantoor in de voormalige artsenkamer van het crematorium. “We waren nog niet het hele jaar open. Er waren iets meer dan 30 vrijwilligers en zevenduizend bezoekers per jaar. Het was een mooie pionierstijd. Met kleine dingen kon je al grote stappen vooruit zetten. Er kwam lijn in de rondleidingen en er werd lesmateriaal gemaakt. Ook begonnen we tentoonstellingen te maken over juist die zaken die bezoekers misten. Met weinig geld en middelen, maar met groot enthousiasme en hulp van velen. Daarom maakten we veel zelf. We hadden al snel de behoefte aan meer ruimte en kregen die aanvankelijk door elk seizoen bouwketen op het terrein te plaatsen. In 1998 hebben we een grote professionaliseringsslag gemaakt dankzij een fors hogere structurele subsidie van VWS. Ik werd toen directeur in plaats van coördinator en we kregen meer vaste medewerkers.”
Het herinneringscentrum groeide steeds verder. “We wisten na 10 jaar precies wat anders moest en kon en hebben zo in 2002, opnieuw met inzet van velen, een vernieuwd en uitgebreid professioneel herinneringscentrum neer kunnen zetten, op een dubbel zo groot terrein en met ook nog een gereconstrueerde barak erbij. Dat is de basis waar we nu nog steeds op voortborduren en het was de springplank naar verdere groei. Ons herinneringscentrum is inmiddels in 2019 weer verbouwd met een nieuwe vaste tentoonstelling en we hebben ook de enige nog authentieke barak weten te behouden (met daarin nu Barak 1b). Daarnaast hebben we de komst van historische treinwagons gerealiseerd. Inmiddels hebben we honderdvijftig vrijwilligers in plaats van dertig en afgelopen jaar hadden we een record van 88.000 bezoekers, waar we dit jaar zeker overheen gaan. Wat er op dit moment in de wereld gebeurt, maakt mensen bewust van de waarde van vrijheid. Ook zien we steeds meer internationale bezoekers.”
De basis van NM Kamp Vught is volgens Van den Eijnde ‘herdenken is nadenken’. “We willen de bezoekers op de plek waar het allemaal is gebeurd met indringende persoonlijke verhalen een ervaring meegeven waardoor ze dichter bij de gebeurtenissen en de mensen van toen komen te staan. En zo tot nadenken en inzichten komen, én moreel besef. Dat helpt mensen op het moment dat daarom wordt gevraagd, de juiste keuzes te maken, de helpende hand uit te steken en zo bij te dragen aan een betere wereld. Ik ben ervan overtuigd dat wat we hier doen, effect heeft. Het is een gelaagde geschiedenis die we vertellen, tijdens en ná de oorlog. En niet alles was pikzwart. Er zijn verhalen te vertellen en dingen gebeurd die kunnen inspireren en je tonen wat solidariteit, respect en medemenselijkheid kunnen doen. We proberen een goede balans te vinden in de manier waarop we deze verschrikkingen weergeven. Ondanks de narigheid die hier gebeurd is, is het een nalatenschap om te koesteren. Het is een rijkdom aan geschiedenis, waar we ook trots op kunnen zijn.”
Het pensioen is zo langzaam aan in het zicht aan het komen. Maar Van den Eijnde is nog niet klaar. Er zijn nog zoveel ideeën en projecten, ook in samenwerking met anderen. Bij zo’n lange tijd op één plek kun je gerust spreken van een levenswerk en hij heeft nog veel plannen. “De menselijke geest in moeilijke omstandigheden van vervolging, terreur en oorlog blijft me fascineren. Het is nog altijd niet te bevatten hoe een bevolkingsgroep systematisch uit de weg kan worden geruimd en hoe mensen op deze en andere bedreigingen kunnen reageren. Toen én nu. Waarom doen mensen wat ze doen? Waarom doet iemand enthousiast mee? En sluit een ander de gordijnen om maar niets te hoeven zien? En komt een derde juist naar buiten om met gevaar voor eigen leven dat van anderen te redden? Dáár hoop ik voor mijn pensioen nog een mooie expositie over te kunnen maken.”
'Er is een groot grijs gebied waarin keuzes belangrijk zijn'
Na de bevrijding werden overal
in Nederland vrijheidsrokken gemaakt. Dat inspireerde theaterontwerpster Judith
Abels (49) vijf jaar geleden tot het maken van een eigentijdse vrijheidsrok.
“Samen met leerlingen van basisscholen en hun opa’s en oma’s en ouderen van
Huize Theresia en Elisabeth.”
Vanuit het werk in het theater raakte Abels geïnteresseerd in de verhalen van de gewone man of vrouw. “Deze zijn soms ook echt belangrijk om door te geven. Vijf jaar geleden schreef ik voor de herdenking van 75 jaar vrijheid voor scholen het project ‘Het zal je opa maar zijn’. Kinderen denken dat hun opa’s en oma’s het in de oorlog allemaal alleen maar goed deden vanwege de heldenverhalen die worden verteld.”
Ze maakte ook een les die gaat over keuzes maken. “Toen kwam Dian van Plaza Cultura met de vraag of ik samen met basisschoolleerlingen een kunstwerk wilde maken. Ik wilde dat zelf dan wel combineren met hun opa’s en oma’s. Uiteindelijk is besloten om een vrijheidsrok te maken. Alle deelnemers maakten een lapje en die heb ik aan elkaar genaaid als rok. Tijdens het maken van die lapjes gingen de kinderen en ouderen samen het gesprek aan met verhalen over oorlog en vrijheid.”
De bevrijdingsrok was een idee van verzetsstrijdster Mies Boissevain – Van Lennep, onder andere oud-gevangene van Kamp Vught. Zij kreeg tijdens haar gevangenschap een das onder ogen die was gemaakt van verschillende lapjes stof die allemaal symbool stonden voor een verhaal. Die verhalen nodigden andere gevangenen ook uit om verhalen over thuis te vertellen en dat zorgde voor verbondenheid in het kamp. Na de oorlog nam Mies het initiatief om van lapjes rokken te maken, die op speciale dagen gedragen konden worden, waarbij de lapjes allemaal een eigen betekenis hadden. In totaal zijn er na de bevrijding ongeveer vierduizend van deze bevrijdingsrokken gemaakt, die ook de wederopbouw symboliseerden.”
Het vertellen van verhalen is een belangrijke drijfveer in de dingen die Abels doet. “Er is een groot grijsgebied waar keuzes belangrijk zijn. Mijn opa van moeders kant wist net op tijd onder te duiken, terwijl mijn opa van vaders kant NSB-lid was. Hij heeft na de oorlog gedetineerd gezeten en daar wel last van gehad, net als zijn kinderen. Er zijn altijd veel kanten aan een verhaal en die gaan meestal over keuzes maken. Daarom heb ik ook samen met Jente Lens het Labyrint van Vught opgezet. We wilden een soort tapijt van Bayeux maken met kunstwerken op stof die verhalen vertellen. Daar wordt een labyrint van gemaakt. Deze zal vanaf april/mei getoond worden.”
Wat vrijheid voor Abels betekent: “Vrijheid is voor mij het kunnen denken wat je wilt en dingen doen zonder regels van bovenaf. Het mogen zijn wie je wilt zijn, met acceptatie van iedereen. Iedereen is immers gelijk en mag meedoen. En dat allemaal zonder angst voor de gevolgen van wat je denkt of vindt.”
Vanuit het werk in het theater raakte Abels geïnteresseerd in de verhalen van de gewone man of vrouw. “Deze zijn soms ook echt belangrijk om door te geven. Vijf jaar geleden schreef ik voor de herdenking van 75 jaar vrijheid voor scholen het project ‘Het zal je opa maar zijn’. Kinderen denken dat hun opa’s en oma’s het in de oorlog allemaal alleen maar goed deden vanwege de heldenverhalen die worden verteld.”
Ze maakte ook een les die gaat over keuzes maken. “Toen kwam Dian van Plaza Cultura met de vraag of ik samen met basisschoolleerlingen een kunstwerk wilde maken. Ik wilde dat zelf dan wel combineren met hun opa’s en oma’s. Uiteindelijk is besloten om een vrijheidsrok te maken. Alle deelnemers maakten een lapje en die heb ik aan elkaar genaaid als rok. Tijdens het maken van die lapjes gingen de kinderen en ouderen samen het gesprek aan met verhalen over oorlog en vrijheid.”
De bevrijdingsrok was een idee van verzetsstrijdster Mies Boissevain – Van Lennep, onder andere oud-gevangene van Kamp Vught. Zij kreeg tijdens haar gevangenschap een das onder ogen die was gemaakt van verschillende lapjes stof die allemaal symbool stonden voor een verhaal. Die verhalen nodigden andere gevangenen ook uit om verhalen over thuis te vertellen en dat zorgde voor verbondenheid in het kamp. Na de oorlog nam Mies het initiatief om van lapjes rokken te maken, die op speciale dagen gedragen konden worden, waarbij de lapjes allemaal een eigen betekenis hadden. In totaal zijn er na de bevrijding ongeveer vierduizend van deze bevrijdingsrokken gemaakt, die ook de wederopbouw symboliseerden.”
Het vertellen van verhalen is een belangrijke drijfveer in de dingen die Abels doet. “Er is een groot grijsgebied waar keuzes belangrijk zijn. Mijn opa van moeders kant wist net op tijd onder te duiken, terwijl mijn opa van vaders kant NSB-lid was. Hij heeft na de oorlog gedetineerd gezeten en daar wel last van gehad, net als zijn kinderen. Er zijn altijd veel kanten aan een verhaal en die gaan meestal over keuzes maken. Daarom heb ik ook samen met Jente Lens het Labyrint van Vught opgezet. We wilden een soort tapijt van Bayeux maken met kunstwerken op stof die verhalen vertellen. Daar wordt een labyrint van gemaakt. Deze zal vanaf april/mei getoond worden.”
Wat vrijheid voor Abels betekent: “Vrijheid is voor mij het kunnen denken wat je wilt en dingen doen zonder regels van bovenaf. Het mogen zijn wie je wilt zijn, met acceptatie van iedereen. Iedereen is immers gelijk en mag meedoen. En dat allemaal zonder angst voor de gevolgen van wat je denkt of vindt.”
'Veiligheid en vrijheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden'
In een oorlog zijn soldaten van groot belang. Dat geldt ook voor de genie, de ‘aannemers van defensie’. In Vught is het Opleidings- en Trainingscentrum Genie gevestigd. Kolonel Bas van den Berg en majoor Xander Beks leiden genisten op om te strijden voor vrijheid.
Genisten zijn een ondersteunende eenheid van defensie. “Wij banen de weg. We leggen wegen en versperringen aan en doorbreken hindernissen. Ook bouwen we kampen en zorgen we voor de infrastructuur. Daarnaast zorgen we voor bescherming tegen chemische oorlogsvoering. Dat doen we ook in Nederland, als er bijvoorbeeld een brand met gevaarlijke stoffen is. Bij missies loopt de genie voorop, samen met de infanterie. Om de weg aan te leggen en vrij te maken, maar ook in de zoektocht naar bijvoorbeeld bermbommen.”
Bas van den Berg (58) kwam na het afronden van de HAVO op de wachtlijst voor de sportacademie. “Toen ben ik maar VWO gaan doen en daarna wilde ik niet meer de sportacademie en heb ik gekozen voor de KMA (Koninklijke Militaire Academie). Ik werk graag samen met mensen, ben graag buiten en houd van technisch bezig zijn, dus de Genie past goed bij me. Geld en commercie zijn ook nooit een drijfveer geweest. Ruim anderhalf jaar geleden ben ik in Vught terechtgekomen als commandant van het Opleidings-en-Trainingscentrum Genie (OTCGenie) én het Regiment Genietroepen”
Xander Beks (43) herkent zich hierin. “Ik wil iets goeds doen voor de wereld zonder commerciële insteek. Ik heb altijd iets gehad met defensie, maar kwam niet op de KMA terecht. Ik ben in Wageningen gaan studeren en later alsnog bij defensie terechtgekomen als reservist bij de nationale reserve en later reservist specifieke deskundigheid bij de Genie. Dat betekent dat ik een parttime militair ben die defensie steunt met specifieke kennis. In mijn geval is dat energietransitie en duurzaamheid. Ik ben naast defensie ook persoonlijk geïnteresseerd in transgenerationeel trauma, de doorwerking van (oorlogs-)trauma’s op latere generaties. Dat bespreekbaar houden, houdt me bezig. Ik heb zelf een opa gehad die NSB’er was en gevangen heeft gezeten in het interneringskamp dat Kamp Vught werd na de oorlog. Op dezelfde appélplaats waar hij heeft gestaan, ben ik tot officier bevorderd. Defensie en geschiedenis bestaan uit grijstinten en die wil ik benadrukken in tegenstelling tot het zwart-wit denken. Ook collega’s die op missie zijn geweest, zeggen dat het nooit zwart-wit is.”
Van den Berg is zelf ook drie keer op missie geweest. “In 1996 naar Angola als instructeur mijnenopruiming, in 2000 naar Kosovo met het Genie hulpbataljon voor de wederopbouw van het land en in 2017 naar Afghanistan als adviseur van de civiele vertegenwoordiger. In oorlog gaat het ook om het bewerkstelligen van de politieke doelstellingen van de NAVO en daar adviseerde ik bij in Afghanistan. Door die missie heb ik een ander beeld gekregen van het oplossen van problemen in conflictgebieden. Als militair leer je om oplossingsgericht te denken. Korte overleggen waarna de taken verdeeld worden en iedereen in actie komt. In Afghanistan heb ik geleerd dat (langdurig) met elkaar praten ook de weg naar een oplossing kan zijn.”
‘Wat is vrijheid?’ is een vraag die beide mannen bezighoudt. “Er worden heel veel maatregelen genomen om de vrijheid in het westen te waarborgen. Als we ons veilig voelen, ervaren we vrijheid want veiligheid en vrijheid zijn voor mij onlosmakelijk met elkaar verbonden.” aldus Van den Berg. “We doen onbewust heel erg veel om te dénken dat we vrij zijn.” Xander vult aan: “Ik ben veel in Noord-Ierland geweest waar vrijheid en veiligheid nog steeds niet vanzelfsprekend zijn. De grenzen in hoe we met elkaar omgaan zijn ook in onze samenleving nog steeds aan het vervagen.”
De Genie in Vught zit op de van Brederodekazerne. Deze is tijdens de oorlog door de Duitsers gebouwd om als Kamp Vught te dienen. “Als goede buren helpen we Nationaal Monument Kamp Vught als we dat kunnen. Als we de hulp kunnen verpakken in onze opdrachten voor de opleiding, helpen we ook andere Vughtenaren, zoals de scouting of de afgelopen editie van de Avondvierdaagse. Deze kazerne is na de oorlog door het Nederlandse leger in gebruik genomen omdat er behoefte aan kazernes was. Je kan dit terrein niet zomaar meer wegdoen. De geschiedenis moet doorgegeven worden, maar we hopen dat de zwaarte van de lading van deze plek afneemt. We willen mensen wel met de neus op de feiten drukken dat vrijheid niet vanzelfsprekend is.”
Genisten zijn een ondersteunende eenheid van defensie. “Wij banen de weg. We leggen wegen en versperringen aan en doorbreken hindernissen. Ook bouwen we kampen en zorgen we voor de infrastructuur. Daarnaast zorgen we voor bescherming tegen chemische oorlogsvoering. Dat doen we ook in Nederland, als er bijvoorbeeld een brand met gevaarlijke stoffen is. Bij missies loopt de genie voorop, samen met de infanterie. Om de weg aan te leggen en vrij te maken, maar ook in de zoektocht naar bijvoorbeeld bermbommen.”
Bas van den Berg (58) kwam na het afronden van de HAVO op de wachtlijst voor de sportacademie. “Toen ben ik maar VWO gaan doen en daarna wilde ik niet meer de sportacademie en heb ik gekozen voor de KMA (Koninklijke Militaire Academie). Ik werk graag samen met mensen, ben graag buiten en houd van technisch bezig zijn, dus de Genie past goed bij me. Geld en commercie zijn ook nooit een drijfveer geweest. Ruim anderhalf jaar geleden ben ik in Vught terechtgekomen als commandant van het Opleidings-en-Trainingscentrum Genie (OTCGenie) én het Regiment Genietroepen”
Xander Beks (43) herkent zich hierin. “Ik wil iets goeds doen voor de wereld zonder commerciële insteek. Ik heb altijd iets gehad met defensie, maar kwam niet op de KMA terecht. Ik ben in Wageningen gaan studeren en later alsnog bij defensie terechtgekomen als reservist bij de nationale reserve en later reservist specifieke deskundigheid bij de Genie. Dat betekent dat ik een parttime militair ben die defensie steunt met specifieke kennis. In mijn geval is dat energietransitie en duurzaamheid. Ik ben naast defensie ook persoonlijk geïnteresseerd in transgenerationeel trauma, de doorwerking van (oorlogs-)trauma’s op latere generaties. Dat bespreekbaar houden, houdt me bezig. Ik heb zelf een opa gehad die NSB’er was en gevangen heeft gezeten in het interneringskamp dat Kamp Vught werd na de oorlog. Op dezelfde appélplaats waar hij heeft gestaan, ben ik tot officier bevorderd. Defensie en geschiedenis bestaan uit grijstinten en die wil ik benadrukken in tegenstelling tot het zwart-wit denken. Ook collega’s die op missie zijn geweest, zeggen dat het nooit zwart-wit is.”
Van den Berg is zelf ook drie keer op missie geweest. “In 1996 naar Angola als instructeur mijnenopruiming, in 2000 naar Kosovo met het Genie hulpbataljon voor de wederopbouw van het land en in 2017 naar Afghanistan als adviseur van de civiele vertegenwoordiger. In oorlog gaat het ook om het bewerkstelligen van de politieke doelstellingen van de NAVO en daar adviseerde ik bij in Afghanistan. Door die missie heb ik een ander beeld gekregen van het oplossen van problemen in conflictgebieden. Als militair leer je om oplossingsgericht te denken. Korte overleggen waarna de taken verdeeld worden en iedereen in actie komt. In Afghanistan heb ik geleerd dat (langdurig) met elkaar praten ook de weg naar een oplossing kan zijn.”
‘Wat is vrijheid?’ is een vraag die beide mannen bezighoudt. “Er worden heel veel maatregelen genomen om de vrijheid in het westen te waarborgen. Als we ons veilig voelen, ervaren we vrijheid want veiligheid en vrijheid zijn voor mij onlosmakelijk met elkaar verbonden.” aldus Van den Berg. “We doen onbewust heel erg veel om te dénken dat we vrij zijn.” Xander vult aan: “Ik ben veel in Noord-Ierland geweest waar vrijheid en veiligheid nog steeds niet vanzelfsprekend zijn. De grenzen in hoe we met elkaar omgaan zijn ook in onze samenleving nog steeds aan het vervagen.”
De Genie in Vught zit op de van Brederodekazerne. Deze is tijdens de oorlog door de Duitsers gebouwd om als Kamp Vught te dienen. “Als goede buren helpen we Nationaal Monument Kamp Vught als we dat kunnen. Als we de hulp kunnen verpakken in onze opdrachten voor de opleiding, helpen we ook andere Vughtenaren, zoals de scouting of de afgelopen editie van de Avondvierdaagse. Deze kazerne is na de oorlog door het Nederlandse leger in gebruik genomen omdat er behoefte aan kazernes was. Je kan dit terrein niet zomaar meer wegdoen. De geschiedenis moet doorgegeven worden, maar we hopen dat de zwaarte van de lading van deze plek afneemt. We willen mensen wel met de neus op de feiten drukken dat vrijheid niet vanzelfsprekend is.”
'Charlotte van Beuningen zorgde goed voor haar medemensen'
Aan de Glorieuxlaan in Vught ligt het historische Landgoed Huize Bergen. Hier woonde het echtpaar Willem en Charlotte van Beuningen. Charlotte van Beuningen bekommerde zich om de mensen die het minder goed hadden, vooral tijdens de oorlogsjaren.
Het gedachtegoed van Charlotte van Beuningen leeft nog steeds voort. Het landgoed is ook vandaag de dag een plek waar zorgzaamheid en medemenselijkheid centraal staan. Directeur Veronique van Bree van Joannes Hospitality, Landgoed Huize Bergen en EIGENTIJDSERF bundelde de krachten met communicatieadviseur Joost Verschuuren van de Woonstichting Charlotte van Beuningen. Samen laten zij zien hoe ze het gedachtegoed van de Vughtse weldoenster nog steeds omarmen.
Charlotte van Beuningen staat bekend om haar betrokkenheid bij de lokale gemeenschap. Ze gebruikte haar welvaart om anderen te helpen. Ze was ervan overtuigd dat bijvoorbeeld goede huisvesting de basis vormt voor een betere samenleving. Dit inzicht leidde tot de bouw van de Piekenhoek, de bekende witte huisjes met groene daken, die ze in de jaren dertig financierde als sociale huurwoningen.
Vooral in de moeilijke oorlogsjaren, was ze betrokken bij minderbedeelden. “Groente en fruit uit haar eigen tuin verdeelde ze onder de armere mensen. Daarnaast zorgde ze voor voedselpakketten voor de gevangenen van Kamp Vught. Deze pakketten werden op Landgoed Huize Bergen gemaakt en een arbeider bracht ze met paard en wagen naar het kamp.
Net zoals in vele andere Vughtse woningen, werden ook in Huize Bergen diverse Duitse officieren ingekwartierd. Het echtpaar Van Beuningen mocht zelf enkele kamers behouden, terwijl in de kelder een koe stond die hen en anderen van melk kon voorzien. Ondanks de aanwezigheid van de dominante Duitsers, probeerde ze een goede verstandhouding met hen te behouden, zodat ze haar hulp aan anderen kon voortzetten.”
Landgoed Huize Bergen en Woonstichting Charlotte van Beuningen zetten zich actief in om het gedachtegoed van Willem en Charlotte van Beuningen levend en bekend te houden. Veronique van Bree legt uit: “Landgoed Huize Bergen werkt nauw samen met de Joannes Bosco Stichting, van waaruit we nu Oekraïense vluchtelingen opvangen in een aantal gebouwen op het terrein. Daarnaast hebben we enkele Oekraïense vluchtelingen in dienst. Op ons landgoed ontvangen we de gasten zoals Charlotte van Beuningen dat vroeger ook deed: met een warme en huiselijke benadering. De sfeer van toen is nog steeds tastbaar, het is heel erg authentiek.”
Joost Verschuuren vult aan dat ook de Woonstichting dezelfde toewijding heeft voor het behoud van de oorspronkelijke charme van de sociale huurwoningen. “We werken toekomstgericht aan het verduurzamen van de woningen. We nemen de bewoners daarin zo veel mogelijk mee. We vinden het belangrijk om iedereen zo menselijk en respectvol mogelijk te benaderen.”
De twee hebben een hechte samenwerking opgebouwd in het kader van het herdenken van tachtig jaar vrijheid. “Er gebeurt nu zoveel in de wereld, dat het extra belangrijk is om te laten zien dat vrijheid niet vanzelfsprekend is en dat er mensen als Charlotte van Beuningen zijn die dan opstaan. We hebben enkele activiteiten ontplooid in het kader van de herdenking. Zo hebben we een filmavond gehad op Landgoed Huize Bergen, waarbij honderden bezoekers de film ‘One life’ uit 2023 keken. De bewoners van de Woonstichting hebben hiervoor een persoonlijke uitnodiging gehad.”
Een andere activiteit is een open dag op zondag 27 oktober. “Dan komen de verhalen over de geschiedenis van het landgoed en de nalatenschap van Charlotte van Beuningen tot leven. Bezoekers krijgen de kans om door de villa te wandelen, waarbij de nadruk wordt gelegd op de periode in de Tweede Wereldoorlog. Er worden verhalen verteld over de inzet van Charlotte van Beuningen voor de gevangenen van Kamp Vught en hoe ze Landgoed Huize Bergen behield ondanks de Duitse bezetting.
De Woonstichting richt op die dag een stijlkamer in om te laten zien hoe zij in deze tijd haar gedachtegoed voortzetten. Op andere momenten worden ook voor het personeel van de Woonstichting rondleidingen verzorgd op Landgoed Huize Bergen. “Dit ter bewustmaking van de geschiedenis, zodat ze het gedachtegoed beter kunnen uitdragen. Hierna zullen we de samenwerking zeker voortzetten. Onze verbinding is sterk en onze kernwaarden komen overeen.”
Het gedachtegoed van Charlotte van Beuningen leeft nog steeds voort. Het landgoed is ook vandaag de dag een plek waar zorgzaamheid en medemenselijkheid centraal staan. Directeur Veronique van Bree van Joannes Hospitality, Landgoed Huize Bergen en EIGENTIJDSERF bundelde de krachten met communicatieadviseur Joost Verschuuren van de Woonstichting Charlotte van Beuningen. Samen laten zij zien hoe ze het gedachtegoed van de Vughtse weldoenster nog steeds omarmen.
Charlotte van Beuningen staat bekend om haar betrokkenheid bij de lokale gemeenschap. Ze gebruikte haar welvaart om anderen te helpen. Ze was ervan overtuigd dat bijvoorbeeld goede huisvesting de basis vormt voor een betere samenleving. Dit inzicht leidde tot de bouw van de Piekenhoek, de bekende witte huisjes met groene daken, die ze in de jaren dertig financierde als sociale huurwoningen.
Vooral in de moeilijke oorlogsjaren, was ze betrokken bij minderbedeelden. “Groente en fruit uit haar eigen tuin verdeelde ze onder de armere mensen. Daarnaast zorgde ze voor voedselpakketten voor de gevangenen van Kamp Vught. Deze pakketten werden op Landgoed Huize Bergen gemaakt en een arbeider bracht ze met paard en wagen naar het kamp.
Net zoals in vele andere Vughtse woningen, werden ook in Huize Bergen diverse Duitse officieren ingekwartierd. Het echtpaar Van Beuningen mocht zelf enkele kamers behouden, terwijl in de kelder een koe stond die hen en anderen van melk kon voorzien. Ondanks de aanwezigheid van de dominante Duitsers, probeerde ze een goede verstandhouding met hen te behouden, zodat ze haar hulp aan anderen kon voortzetten.”
Landgoed Huize Bergen en Woonstichting Charlotte van Beuningen zetten zich actief in om het gedachtegoed van Willem en Charlotte van Beuningen levend en bekend te houden. Veronique van Bree legt uit: “Landgoed Huize Bergen werkt nauw samen met de Joannes Bosco Stichting, van waaruit we nu Oekraïense vluchtelingen opvangen in een aantal gebouwen op het terrein. Daarnaast hebben we enkele Oekraïense vluchtelingen in dienst. Op ons landgoed ontvangen we de gasten zoals Charlotte van Beuningen dat vroeger ook deed: met een warme en huiselijke benadering. De sfeer van toen is nog steeds tastbaar, het is heel erg authentiek.”
Joost Verschuuren vult aan dat ook de Woonstichting dezelfde toewijding heeft voor het behoud van de oorspronkelijke charme van de sociale huurwoningen. “We werken toekomstgericht aan het verduurzamen van de woningen. We nemen de bewoners daarin zo veel mogelijk mee. We vinden het belangrijk om iedereen zo menselijk en respectvol mogelijk te benaderen.”
De twee hebben een hechte samenwerking opgebouwd in het kader van het herdenken van tachtig jaar vrijheid. “Er gebeurt nu zoveel in de wereld, dat het extra belangrijk is om te laten zien dat vrijheid niet vanzelfsprekend is en dat er mensen als Charlotte van Beuningen zijn die dan opstaan. We hebben enkele activiteiten ontplooid in het kader van de herdenking. Zo hebben we een filmavond gehad op Landgoed Huize Bergen, waarbij honderden bezoekers de film ‘One life’ uit 2023 keken. De bewoners van de Woonstichting hebben hiervoor een persoonlijke uitnodiging gehad.”
Een andere activiteit is een open dag op zondag 27 oktober. “Dan komen de verhalen over de geschiedenis van het landgoed en de nalatenschap van Charlotte van Beuningen tot leven. Bezoekers krijgen de kans om door de villa te wandelen, waarbij de nadruk wordt gelegd op de periode in de Tweede Wereldoorlog. Er worden verhalen verteld over de inzet van Charlotte van Beuningen voor de gevangenen van Kamp Vught en hoe ze Landgoed Huize Bergen behield ondanks de Duitse bezetting.
De Woonstichting richt op die dag een stijlkamer in om te laten zien hoe zij in deze tijd haar gedachtegoed voortzetten. Op andere momenten worden ook voor het personeel van de Woonstichting rondleidingen verzorgd op Landgoed Huize Bergen. “Dit ter bewustmaking van de geschiedenis, zodat ze het gedachtegoed beter kunnen uitdragen. Hierna zullen we de samenwerking zeker voortzetten. Onze verbinding is sterk en onze kernwaarden komen overeen.”
'Hierdoor krijgen de leerlingen meer besef van vrijheid'
Het Maurick College heeft een speciaal project gemaakt van het thema 80 jaar vrijheid. Sammy Frankenhuis (40) (Culturele en Kunstzinnige Vorming) en Meike Weisfelt (46) (Kunst en beeldende vormgeving) zijn twee van de docenten die het project in hun lessen vormgeven.
“We werken regelmatig samen met Nationaal Monument Kamp Vught en daaruit is het idee voor het project over vrijheid ontstaan. Later kwam Plaza Cultura ook bij ons naar aanleiding van de theatervoorstelling TERECHT die binnenkort getoond wordt. Een voorstelling die gaat over ons strafrechtsysteem en identiteit, vrijheid of juist het ontbreken daarvan. Hiermee konden we het begrip vrijheid ook naar het heden trekken. Zo is het project zich steeds verder gaan ontwikkelen.”
Iedere jaargang van elk niveau (met uitzondering van de brugklas) heeft zijn eigen invulling van het project. Allen in één van de deelnemende vakken. “Naast het eerder genoemde CKV en Kunst en beeldende vormgeving zijn dat Geschiedenis, Nederlands, Muziek en Handvaardigheid. De projecten kunnen zich uiten in bijvoorbeeld het schrijven van brieven, dans of het maken van posters. De werken die de leerlingen maken, worden uiteindelijk geëxposeerd in Nationaal Monument Kamp Vught, DePetrus en de Lambertuskerk. Afsluitend is er eind oktober een expositie van alle werken samen in onze school.”
Doelstelling van de opdrachten is ‘hoe ervaar je vrijheid’. Sammy: “Dat kan je vanuit verschillende oogpunten benaderen. Iedereen heeft zijn eigen verhaal. Het startpunt voor 4 Havo zijn de verhalen van Kamp Vught. Ik ben voor het project met mijn klassen naar de expositie ‘Kruispunt Vught’ in Nationaal Monument Kamp Vught gegaan, waar verschillende verhalen verteld worden. De 4 Havo klassen werken met een fotografieproject, geïnspireerd op het verhaal van Fanny Philips. Met 4 vwo gaat het meer over de theatervoorstelling TERECHT. Zij hebben daarna de mogelijkheid om het thema van de voorstelling te gebruiken voor de verwerking van hun ‘vrije’ eindopdracht over vrijheid.”
Ook Meike is met leerlingen naar Kamp Vught gegaan. “Het cluster van 5 Havo en 5/6 Vwo start met dit bezoek aan het thema vrijheid en herdenken. Ze worden niet alleen herinnerd aan het verleden, maar ook aangespoord om bij te dragen aan een vreedzame en rechtvaardige samenleving. Ze mogen dit op hun eigen manier vertalen in een kunstwerk. Sommigen kiezen voor een tekening of schilderij, maar er zijn ook maskers en een jas gemaakt. Ik merk dat de combinatie met de bezoeken aan Kamp Vught indruk maken. Daardoor krijgen de leerlingen meer besef van vrijheid. Ook betrekken ze het op Vught zelf, waarin ze dingen gaan herkennen die ze geleerd hebben. Door de opdrachten te koppelen aan Kamp Vught blijft het ook beter hangen. Ze zijn heel erg enthousiast.”
Beiden vinden het belangrijk om aandacht aan het thema te besteden en nu met 80 jaar vrijheid is dat een extra goede gelegenheid. “Als docent is het noodzakelijk om daar aandacht aan te besteden en het is ook onze taak.” aldus Meike. “En wij zijn dan ook meteen docenten die helemaal losgaan. Mijn opa was joods, maar dat voel ik niet eens zo sterk. Ik vind het vooral belangrijk om vrijheid ook naar de toekomst te brengen. Sammy vult aan: “Sinds ik kinderen heb, denk ik er zelf meer over na. Wij wonen in een land met relatief veel vrijheid. Het is goed om je dat af en toe te beseffen en de leerlingen verder te laten nadenken over het thema.”
“We werken regelmatig samen met Nationaal Monument Kamp Vught en daaruit is het idee voor het project over vrijheid ontstaan. Later kwam Plaza Cultura ook bij ons naar aanleiding van de theatervoorstelling TERECHT die binnenkort getoond wordt. Een voorstelling die gaat over ons strafrechtsysteem en identiteit, vrijheid of juist het ontbreken daarvan. Hiermee konden we het begrip vrijheid ook naar het heden trekken. Zo is het project zich steeds verder gaan ontwikkelen.”
Iedere jaargang van elk niveau (met uitzondering van de brugklas) heeft zijn eigen invulling van het project. Allen in één van de deelnemende vakken. “Naast het eerder genoemde CKV en Kunst en beeldende vormgeving zijn dat Geschiedenis, Nederlands, Muziek en Handvaardigheid. De projecten kunnen zich uiten in bijvoorbeeld het schrijven van brieven, dans of het maken van posters. De werken die de leerlingen maken, worden uiteindelijk geëxposeerd in Nationaal Monument Kamp Vught, DePetrus en de Lambertuskerk. Afsluitend is er eind oktober een expositie van alle werken samen in onze school.”
Doelstelling van de opdrachten is ‘hoe ervaar je vrijheid’. Sammy: “Dat kan je vanuit verschillende oogpunten benaderen. Iedereen heeft zijn eigen verhaal. Het startpunt voor 4 Havo zijn de verhalen van Kamp Vught. Ik ben voor het project met mijn klassen naar de expositie ‘Kruispunt Vught’ in Nationaal Monument Kamp Vught gegaan, waar verschillende verhalen verteld worden. De 4 Havo klassen werken met een fotografieproject, geïnspireerd op het verhaal van Fanny Philips. Met 4 vwo gaat het meer over de theatervoorstelling TERECHT. Zij hebben daarna de mogelijkheid om het thema van de voorstelling te gebruiken voor de verwerking van hun ‘vrije’ eindopdracht over vrijheid.”
Ook Meike is met leerlingen naar Kamp Vught gegaan. “Het cluster van 5 Havo en 5/6 Vwo start met dit bezoek aan het thema vrijheid en herdenken. Ze worden niet alleen herinnerd aan het verleden, maar ook aangespoord om bij te dragen aan een vreedzame en rechtvaardige samenleving. Ze mogen dit op hun eigen manier vertalen in een kunstwerk. Sommigen kiezen voor een tekening of schilderij, maar er zijn ook maskers en een jas gemaakt. Ik merk dat de combinatie met de bezoeken aan Kamp Vught indruk maken. Daardoor krijgen de leerlingen meer besef van vrijheid. Ook betrekken ze het op Vught zelf, waarin ze dingen gaan herkennen die ze geleerd hebben. Door de opdrachten te koppelen aan Kamp Vught blijft het ook beter hangen. Ze zijn heel erg enthousiast.”
Beiden vinden het belangrijk om aandacht aan het thema te besteden en nu met 80 jaar vrijheid is dat een extra goede gelegenheid. “Als docent is het noodzakelijk om daar aandacht aan te besteden en het is ook onze taak.” aldus Meike. “En wij zijn dan ook meteen docenten die helemaal losgaan. Mijn opa was joods, maar dat voel ik niet eens zo sterk. Ik vind het vooral belangrijk om vrijheid ook naar de toekomst te brengen. Sammy vult aan: “Sinds ik kinderen heb, denk ik er zelf meer over na. Wij wonen in een land met relatief veel vrijheid. Het is goed om je dat af en toe te beseffen en de leerlingen verder te laten nadenken over het thema.”
'Ze hebben allemaal verschillende ervaringen van vrijheid'
Op basisscholen in de gemeente Vught wordt volop aandacht besteed aan 80 jaar vrijheid. Zo ook bij de Leydraad in Cromvoirt. Daar kwam Plaza Cultura met verhalenvertelster Reinou Vogel langs voor het project ‘Eigenwijze meisjes zoeken de vrijheid’.
Reinou bedacht samen met Plaza Cultura een project waarin het thema vrijheid is gekoppeld aan het thema van de Kinderboekenweek dit jaar, lekker eigenwijs. “Het eerste verhaal is een indianenverhaal; ‘de steenreus’ en het tweede verhaal is het verhaal van een gijzelaarsmeisje uit Kamp Vught. ‘De steenreus is een fictief verhaal en het verhaal van het gijzelaarsmeisje is echt gebeurd. Beide verhalen hebben overeenkomsten: hoe kan je door eigenwijs te zijn vrijheden creëren.”
Begin oktober was Reinou op de Leydraad waar ze de verhalen vertelde aan leerlingen van groep 5 en 6. Tibbe Jansen (9) is een van die leerlingen. “Het meisje zat in het kamp met haar moeder en broers omdat haar vader de bezetter niet wilde helpen en daardoor ondergedoken zat. Ze sliep op stro en kreeg in het kamp alleen maar vieze soep en zuur brood. Toen ze werd vrij gelaten, wilde ze graag een gekookt ei. Dat had ze het meest gemist. Toen ze later terugkwamen bij hun huis, was dat helemaal leeggehaald. Ik heb er thuis ook over verteld en over nagedacht. Ik denk het meeste over het kamp en wat er gebeurt als je daar leeft. Net als een dier in de dierentuin.”
Volgens Reinou weet je pas wat vrijheid betekent als je hebt gevoeld hoe het is om niet vrij te zijn. “Dat kan je ervaren door het vertellen van verhalen. Het duurt meestal wel even voordat de leerlingen het echt voelen. In deze klas zitten ook twee Oekraïense kinderen en ze denken er nu al iets meer over na. Eén van die jongens was heel erg betrokken en vertelde er over. Aan het einde van de les merk je wel dat de kinderen vaak echt in het gevoel van vrijheid zitten. Ze hebben allemaal heel verschillende ervaringen van vrijheid. Van het gewichtloos zijn in de python, gooien met sneeuwballen tot het wandelen in een bos. Er komen echt mooie dingen uit. Zo zei iemand ‘ik voel me pas vrij als iedereen zich vrij voelt, want iedereen verdient een warm thuis en vrijheid.”
Na de les mochten de kinderen dingen opschrijven waardoor ze zich vrij voelden en een ervan uitwerken in een tekening. Tibbe tekende zichzelf in een grote snoepwinkel met heel veel geld in zijn handen. “Maar ik voel me ook vrij als ik buiten speel en met vrienden ben. Ik vind het ook vrijheid dat ik een vader en moeder heb en in een huis woon.”
Bij het project is ook een lesbrief ontwikkeld. Reinou: “Daarin staat onder andere de opdracht om eens te bedenken wat je zou doen als je alleen een zandvlakte had om op te spelen, zoals het meisje in het kamp.”
Reinou bedacht samen met Plaza Cultura een project waarin het thema vrijheid is gekoppeld aan het thema van de Kinderboekenweek dit jaar, lekker eigenwijs. “Het eerste verhaal is een indianenverhaal; ‘de steenreus’ en het tweede verhaal is het verhaal van een gijzelaarsmeisje uit Kamp Vught. ‘De steenreus is een fictief verhaal en het verhaal van het gijzelaarsmeisje is echt gebeurd. Beide verhalen hebben overeenkomsten: hoe kan je door eigenwijs te zijn vrijheden creëren.”
Begin oktober was Reinou op de Leydraad waar ze de verhalen vertelde aan leerlingen van groep 5 en 6. Tibbe Jansen (9) is een van die leerlingen. “Het meisje zat in het kamp met haar moeder en broers omdat haar vader de bezetter niet wilde helpen en daardoor ondergedoken zat. Ze sliep op stro en kreeg in het kamp alleen maar vieze soep en zuur brood. Toen ze werd vrij gelaten, wilde ze graag een gekookt ei. Dat had ze het meest gemist. Toen ze later terugkwamen bij hun huis, was dat helemaal leeggehaald. Ik heb er thuis ook over verteld en over nagedacht. Ik denk het meeste over het kamp en wat er gebeurt als je daar leeft. Net als een dier in de dierentuin.”
Volgens Reinou weet je pas wat vrijheid betekent als je hebt gevoeld hoe het is om niet vrij te zijn. “Dat kan je ervaren door het vertellen van verhalen. Het duurt meestal wel even voordat de leerlingen het echt voelen. In deze klas zitten ook twee Oekraïense kinderen en ze denken er nu al iets meer over na. Eén van die jongens was heel erg betrokken en vertelde er over. Aan het einde van de les merk je wel dat de kinderen vaak echt in het gevoel van vrijheid zitten. Ze hebben allemaal heel verschillende ervaringen van vrijheid. Van het gewichtloos zijn in de python, gooien met sneeuwballen tot het wandelen in een bos. Er komen echt mooie dingen uit. Zo zei iemand ‘ik voel me pas vrij als iedereen zich vrij voelt, want iedereen verdient een warm thuis en vrijheid.”
Na de les mochten de kinderen dingen opschrijven waardoor ze zich vrij voelden en een ervan uitwerken in een tekening. Tibbe tekende zichzelf in een grote snoepwinkel met heel veel geld in zijn handen. “Maar ik voel me ook vrij als ik buiten speel en met vrienden ben. Ik vind het ook vrijheid dat ik een vader en moeder heb en in een huis woon.”
Bij het project is ook een lesbrief ontwikkeld. Reinou: “Daarin staat onder andere de opdracht om eens te bedenken wat je zou doen als je alleen een zandvlakte had om op te spelen, zoals het meisje in het kamp.”
'Je voelt gewoon dat het daar onmenselijk is geweest
Jongerenwerk Elzenburg doet dit jaar voor de tweede keer een project over inclusie. Daarvoor gaan ze ook op bezoek in Auschwitz. Vorig jaar was Erin van Dongen (20) een van de zeven deelnemers aan hetzelfde project.
Toen bij Elzenburg een keer een regenboogvlag van de muur was getrokken, is besloten om een inclusieproject te starten. “In de huidige maatschappij is nog steeds veel exclusie. Ik heb er zelf niet direct last van, maar mensen in mijn omgeving wel. Dat zou niet het geval moeten zijn. Het is daarom een project dat me wel aanspreekt, al ging ik in eerste instantie vooral mee omdat we naar Auschwitz zouden gaan. Daar wilde ik sowieso een keer naar toe.”
In het project wordt de huidige exclusie gelinkt aan de nazidriehoeken. “In de concentratiekampen kregen de gevangenen een gekleurde driehoek op hun kleding die aangaf van welke groep ze waren. Naast de bekende gele jodendriehoek waren er ook driehoeken voor bijvoorbeeld emigranten, Jehova-getuigen en politiek gevangenen. Per tweetal kregen we een driehoek waar we mee aan de slag moesten. Ik kreeg de driehoek van emigranten (blauw). We zijn onder andere naar een open dag in een asielzoekerscentrum geweest, maar dat viel tegen. We konden namelijk niet echt in contact komen met de asielzoekers zelf. Wel hebben we gesproken met het COA (Centraal Orgaan Asielzoekers) en de Dienst Terugkeer en Vertrek. Dat was wel interessant.”
Het zwaartepunt van het project was de reis naar Polen. “We hebben naast Auschwitz ook Krakau bezocht en een boswandeling gemaakt waarbij we langs veel monumenten kwamen. Met Google translate lazen we op de borden wat er allemaal was gebeurd op die plekken. Op een gegeven moment bleken we bij een Joods ziekenhuis te staan, waarvan alle patiënten en medewerkers waren omgelegd. Ik wist wel al het een en ander van de oorlog uit de boeken, maar het is anders als je er zelf bent. Toch zijn er nog steeds overeenkomsten tussen toen en nu. Toen wij in Polen waren, bestonden daar nog steeds LTHBI-vrije zones. In onze groep zaten ook enkele LHBTI-ers. Die mochten daar dus eigenlijk niet zijn. En dat terwijl Polen toch niet zover is.”
Het bezoek aan Auschwitz was het meest indrukwekkend voor de deelnemers. “Je weet het verhaal wel, maar als je daar bent, is het niet te bevatten. Je voelt gewoon dat het daar onmenselijk is geweest. Echt bizar. Je merkte aan de hele groep dat het echt binnen kwam. We hebben die dag allemaal wel een tissue gebruikt. We deden de langste tour van acht uur door het kamp. Dat was wel heftig en aan het eind van de dag waren we echt leeg.”
Het einde van het project was een expositie met panelen, die de jongeren maakten naar aanleiding van wat ze geleerd hadden. “We wilden met de panelen het verhaal aan anderen laten zien. We zijn hiervoor ook op verschillende scholen geweest. We hebben hier verschillende reacties op gekregen. Sommigen vinden het heel erg goed, anderen vinden het onnodig. Dat geeft ook aan dat de aandacht nog steeds nodig is, daar ben ik nu nog meer van overtuigd. Ik zeg het tegen mensen als ze verkeerd bezig zijn en probeer ze duidelijk te maken dat we nog niet inclusief genoeg zijn.”
Toen bij Elzenburg een keer een regenboogvlag van de muur was getrokken, is besloten om een inclusieproject te starten. “In de huidige maatschappij is nog steeds veel exclusie. Ik heb er zelf niet direct last van, maar mensen in mijn omgeving wel. Dat zou niet het geval moeten zijn. Het is daarom een project dat me wel aanspreekt, al ging ik in eerste instantie vooral mee omdat we naar Auschwitz zouden gaan. Daar wilde ik sowieso een keer naar toe.”
In het project wordt de huidige exclusie gelinkt aan de nazidriehoeken. “In de concentratiekampen kregen de gevangenen een gekleurde driehoek op hun kleding die aangaf van welke groep ze waren. Naast de bekende gele jodendriehoek waren er ook driehoeken voor bijvoorbeeld emigranten, Jehova-getuigen en politiek gevangenen. Per tweetal kregen we een driehoek waar we mee aan de slag moesten. Ik kreeg de driehoek van emigranten (blauw). We zijn onder andere naar een open dag in een asielzoekerscentrum geweest, maar dat viel tegen. We konden namelijk niet echt in contact komen met de asielzoekers zelf. Wel hebben we gesproken met het COA (Centraal Orgaan Asielzoekers) en de Dienst Terugkeer en Vertrek. Dat was wel interessant.”
Het zwaartepunt van het project was de reis naar Polen. “We hebben naast Auschwitz ook Krakau bezocht en een boswandeling gemaakt waarbij we langs veel monumenten kwamen. Met Google translate lazen we op de borden wat er allemaal was gebeurd op die plekken. Op een gegeven moment bleken we bij een Joods ziekenhuis te staan, waarvan alle patiënten en medewerkers waren omgelegd. Ik wist wel al het een en ander van de oorlog uit de boeken, maar het is anders als je er zelf bent. Toch zijn er nog steeds overeenkomsten tussen toen en nu. Toen wij in Polen waren, bestonden daar nog steeds LTHBI-vrije zones. In onze groep zaten ook enkele LHBTI-ers. Die mochten daar dus eigenlijk niet zijn. En dat terwijl Polen toch niet zover is.”
Het bezoek aan Auschwitz was het meest indrukwekkend voor de deelnemers. “Je weet het verhaal wel, maar als je daar bent, is het niet te bevatten. Je voelt gewoon dat het daar onmenselijk is geweest. Echt bizar. Je merkte aan de hele groep dat het echt binnen kwam. We hebben die dag allemaal wel een tissue gebruikt. We deden de langste tour van acht uur door het kamp. Dat was wel heftig en aan het eind van de dag waren we echt leeg.”
Het einde van het project was een expositie met panelen, die de jongeren maakten naar aanleiding van wat ze geleerd hadden. “We wilden met de panelen het verhaal aan anderen laten zien. We zijn hiervoor ook op verschillende scholen geweest. We hebben hier verschillende reacties op gekregen. Sommigen vinden het heel erg goed, anderen vinden het onnodig. Dat geeft ook aan dat de aandacht nog steeds nodig is, daar ben ik nu nog meer van overtuigd. Ik zeg het tegen mensen als ze verkeerd bezig zijn en probeer ze duidelijk te maken dat we nog niet inclusief genoeg zijn.”
'Ik voel me vrij wanneer ik goed geleerd heb en mijn hoofd rustig is'
Om de jeugd ook bij de viering van vrijheid te betrekken, heeft er in Helvoirt een bevrijdingsmaaltijd plaatsgevonden waar jong en oud samen aan tafel zaten. Nova Groenendaal (12) was een van de deelnemers.
Omdat ze niet snel om een praatje verlegen zit, werd Nova gevraagd om deel te nemen aan de maaltijd. “Ik praat altijd best veel en durf ook wat te zeggen. En het is gewoon met Helvoirtenaren, dus spannend is het niet. Ik denk dat vooral de ouderen er wel over willen vertellen, want vroeger werd er niet veel over de oorlog gepraat. En ze zijn misschien ook wel wat eenzaam.”
De interesse voor de oorlog is er wel bij Nova. “Ik ben vooral benieuwd hoe die mensen toen leefden. Ik houd niet van bloed en de gevechten. Met de basisschool ben ik naar Kamp Vught geweest. Vooral de bedden vond ik indrukwekkend, omdat die een idee gaven van hoe het daar toen was. Ik ben ook met mijn ouders naar het Anne Frankhuis geweest, omdat ik daar graag naar toe wilde. Het is indrukwekkend om die boekenkast te gaan en te beseffen dat ze daar zo lang gezeten hebben, in angst om opgepakt te worden. Als we er ooit in de buurt zijn, wil ik ook nog wel eens naar Auschwitz.”
De jonge Helvoirtse heeft verder niet veel verhalen over de oorlog gehoord. “Mijn opa’s en oma’s zijn na de oorlog geboren. Ze weten er niet veel van, omdat hun ouders er niet veel over vertelden. Wel heeft één oma nog een blikje met onder andere wat voedselbonnen. Ik zit nu op de middelbare school en daar doen we ook niet veel met de Tweede Wereldoorlog. Wel heb ik vorig jaar bij Nederlandse les naar de film Oorlogswinter gekeken.”
Hoewel ze geen mensen kent die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt, kent ze wel enkele Oekraïense vluchtelingen. “Bij ons op de lagere school was een speciale taalklas voor deze kinderen. Een Poolse vrouw uit Helvoirt is een actie gaan houden toen de oorlog in Oekraïne uitbrak. Met een groep vrienden zijn we geld gaan inzamelen. Daarmee zijn we zelf spullen gaan kopen, zoals luiers, fopspenen en tandenborstels. Ook heb ik samen met mijn zus kaarten gemaakt en verkocht. Daar hebben we toen etuis met spullen van gekocht en nachtlampjes. Die hebben we aan de kinderen van de taalklas gegeven. Het nachtlampje was voor als ze ’s nachts bang waren.”
Nova beseft dat vrijheid voor haar een andere betekenis heeft dan voor de mensen in de Tweede Wereldoorlog. “Ik voel me vrij wanneer ik goed geleerd heb voor school en mijn hoofd rustig is. Vrijheid is voor mij vooral geen toetsen hebben of vrij zijn van school. Ik ben veilig en woon in een mooi huis met een eigen kamer. Toen ons huis gebouwd werd, heb ik een paar jaar met mijn zus op een kamer geslapen, dat voelde minder vrij. Ik heb ook nog gewoon al mijn familie en daar is nog niemand dood van. Daar ben ik ook niet zo snel bang voor, omdat het hier veilig is. Ik heb een goed leven.”
Omdat ze niet snel om een praatje verlegen zit, werd Nova gevraagd om deel te nemen aan de maaltijd. “Ik praat altijd best veel en durf ook wat te zeggen. En het is gewoon met Helvoirtenaren, dus spannend is het niet. Ik denk dat vooral de ouderen er wel over willen vertellen, want vroeger werd er niet veel over de oorlog gepraat. En ze zijn misschien ook wel wat eenzaam.”
De interesse voor de oorlog is er wel bij Nova. “Ik ben vooral benieuwd hoe die mensen toen leefden. Ik houd niet van bloed en de gevechten. Met de basisschool ben ik naar Kamp Vught geweest. Vooral de bedden vond ik indrukwekkend, omdat die een idee gaven van hoe het daar toen was. Ik ben ook met mijn ouders naar het Anne Frankhuis geweest, omdat ik daar graag naar toe wilde. Het is indrukwekkend om die boekenkast te gaan en te beseffen dat ze daar zo lang gezeten hebben, in angst om opgepakt te worden. Als we er ooit in de buurt zijn, wil ik ook nog wel eens naar Auschwitz.”
De jonge Helvoirtse heeft verder niet veel verhalen over de oorlog gehoord. “Mijn opa’s en oma’s zijn na de oorlog geboren. Ze weten er niet veel van, omdat hun ouders er niet veel over vertelden. Wel heeft één oma nog een blikje met onder andere wat voedselbonnen. Ik zit nu op de middelbare school en daar doen we ook niet veel met de Tweede Wereldoorlog. Wel heb ik vorig jaar bij Nederlandse les naar de film Oorlogswinter gekeken.”
Hoewel ze geen mensen kent die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt, kent ze wel enkele Oekraïense vluchtelingen. “Bij ons op de lagere school was een speciale taalklas voor deze kinderen. Een Poolse vrouw uit Helvoirt is een actie gaan houden toen de oorlog in Oekraïne uitbrak. Met een groep vrienden zijn we geld gaan inzamelen. Daarmee zijn we zelf spullen gaan kopen, zoals luiers, fopspenen en tandenborstels. Ook heb ik samen met mijn zus kaarten gemaakt en verkocht. Daar hebben we toen etuis met spullen van gekocht en nachtlampjes. Die hebben we aan de kinderen van de taalklas gegeven. Het nachtlampje was voor als ze ’s nachts bang waren.”
Nova beseft dat vrijheid voor haar een andere betekenis heeft dan voor de mensen in de Tweede Wereldoorlog. “Ik voel me vrij wanneer ik goed geleerd heb voor school en mijn hoofd rustig is. Vrijheid is voor mij vooral geen toetsen hebben of vrij zijn van school. Ik ben veilig en woon in een mooi huis met een eigen kamer. Toen ons huis gebouwd werd, heb ik een paar jaar met mijn zus op een kamer geslapen, dat voelde minder vrij. Ik heb ook nog gewoon al mijn familie en daar is nog niemand dood van. Daar ben ik ook niet zo snel bang voor, omdat het hier veilig is. Ik heb een goed leven.”
'Ik wil graag terug naar Oekraïne, want daar ben ik geboren'
De meeste Vughtse kinderen weten niet beter dan dat ze in vrijheid leven. Voor een kleine groep is dat anders. Zij zijn gevlucht uit landen waar oorlog is en kwamen hiernaar toe om veilig te kunnen wonen. De 9-jarige Timofiy uit Oekraïne is een van die kinderen.
Timofiy zit in Helvoirt op de dr. Landmanschool. Eerst zat hij in de speciale taalklas van juf Femke van de Ven, maar omdat hij inmiddels zo goed Nederlands spreekt, is hij naar een reguliere klas gegaan. “Ik ben hier in maart 2022 naar toe gekomen. Toen vielen de raketten op Oekraïne en ik ben met mijn moeder en zus meteen naar Nederland gegaan. Ik woonde in Soemy, vlak bij de Russische grens. Iedereen vocht voor zijn eigen land. We hebben met de bus gereisd tot we in Nederland kwamen. Mijn vader is in Oekraïne gebleven om te werken en voor mijn opa en oma te zorgen. Hij is boswachter en moet ook branden blussen.”
Hij vond het spannend om naar Nederland te gaan. “Ik sprak de taal helemaal niet en ik was bang dat ik het allemaal niet zou snappen. Ik wist ook niet waar we terecht zouden komen. Eerst woonden we even bij iemand thuis, daarna gingen we naar het Emmaus. Vier keer gingen we tussendoor een paar weken naar de Leuvert. Daarna gingen we naar de Klimop in Vught en nu zitten we bij Huize Bergen. Daar zijn ongeveer achttien kamers waar op elke kamer drie of vier mensen uit Oekraïne wonen.”
Inmiddels hebben Timofiy en zijn moeder en zus hun draai wel gevonden. “Mama was politieagent, maar werkt nu als schoonmaakster. Mijn zus ook en die maakt online in Oekraïne het MBO af. Ik vind het wel leuk in Nederland. Ik ben goed in judo en dat doe ik hier ook. Ik heb thuis al meerdere prijzen gewonnen en nu in Nederland ook. Maar ik wil wel graag terug naar Oekraïne. Ik mis mijn vader, vrienden en judocoach. Ik ben in Oekraïne geboren en dat is mijn land. Ook mis ik het eten zoals borsjt, pizza met peer en gefrituurde dumplings.”
Timofiy denkt niet dat de oorlog snel voorbij is. “Ik hoop het wel, maar Oekraïne is nog niet vrij. En andere landen ook niet, zoals Libanon en Israël. Het is vrijheid als alle mensen buiten kunnen spelen en sporten. Dat kan je allemaal niet doen als je niet vrij bent.”
Timofiy zit in Helvoirt op de dr. Landmanschool. Eerst zat hij in de speciale taalklas van juf Femke van de Ven, maar omdat hij inmiddels zo goed Nederlands spreekt, is hij naar een reguliere klas gegaan. “Ik ben hier in maart 2022 naar toe gekomen. Toen vielen de raketten op Oekraïne en ik ben met mijn moeder en zus meteen naar Nederland gegaan. Ik woonde in Soemy, vlak bij de Russische grens. Iedereen vocht voor zijn eigen land. We hebben met de bus gereisd tot we in Nederland kwamen. Mijn vader is in Oekraïne gebleven om te werken en voor mijn opa en oma te zorgen. Hij is boswachter en moet ook branden blussen.”
Hij vond het spannend om naar Nederland te gaan. “Ik sprak de taal helemaal niet en ik was bang dat ik het allemaal niet zou snappen. Ik wist ook niet waar we terecht zouden komen. Eerst woonden we even bij iemand thuis, daarna gingen we naar het Emmaus. Vier keer gingen we tussendoor een paar weken naar de Leuvert. Daarna gingen we naar de Klimop in Vught en nu zitten we bij Huize Bergen. Daar zijn ongeveer achttien kamers waar op elke kamer drie of vier mensen uit Oekraïne wonen.”
Inmiddels hebben Timofiy en zijn moeder en zus hun draai wel gevonden. “Mama was politieagent, maar werkt nu als schoonmaakster. Mijn zus ook en die maakt online in Oekraïne het MBO af. Ik vind het wel leuk in Nederland. Ik ben goed in judo en dat doe ik hier ook. Ik heb thuis al meerdere prijzen gewonnen en nu in Nederland ook. Maar ik wil wel graag terug naar Oekraïne. Ik mis mijn vader, vrienden en judocoach. Ik ben in Oekraïne geboren en dat is mijn land. Ook mis ik het eten zoals borsjt, pizza met peer en gefrituurde dumplings.”
Timofiy denkt niet dat de oorlog snel voorbij is. “Ik hoop het wel, maar Oekraïne is nog niet vrij. En andere landen ook niet, zoals Libanon en Israël. Het is vrijheid als alle mensen buiten kunnen spelen en sporten. Dat kan je allemaal niet doen als je niet vrij bent.”